- Zijt gij daar zeker van?
- Dat zult gij zien.
En het rijtuig reed op nieuw langzaam voort. De weduwe, weinig op het beleid en de schranderheid van haren geleider vertrouwende, trachtte hem gedurig op te houden om hem nieuwe uitleggingen af te eischen, doch hij wilde van niets hooren.
- Het is nu geen oogenblik om aan nutteloos gebabbel te besteden, zeide hij norsch, en zoo wij niet bij tijds aan den kruisweg zijn, zullen wij zeker nog een voetbad moeten gebruiken. Ju, vos, nog eens fiksch er door heen geslagen, oude jongen, of bij mijne arme ziel! ik sla mijne zweep op uwen rug aan stukken.
- Mijn God! zeide Alfred die naast zijne moeder op de bank was gaan zitten, het schijnt mij toe alsof wij den wassenden stroom te gemoet gaan.
- Welnu! wij moeten immers wel eerst naar omlaag gaan om de hoogte te bereiken.
- Maar het water bereikt ons reeds, zie maar!
- Houd op, riep mevrouw Loudun, wier ongerustheid ten top was gestegen. Hieronimus! ik verbied u verder te gaan; gij stort ons in het verderf.
- En ik zeg u dat ik u redden wil en redden zal, hernam de ruwe stijfkop: gij ziet zelve immers wel dat er aan geen terugkeeren te denken is.
- Gij hebt gelijk, viel Alfred hem in de rede, die achter en voor en rondom zich water en niets dan water zag.
- Wij zijn dus geheel en al ingesloten! riep mevrouw Loudun uit; ongelukkige! waarheen hebt gij ons gebracht? laat ons afstijgen.
- Afstijgen, waartoe? antwoordde Hieronimus. Denkt mevrouw zich dan gemakkelijker te voet te kunnen redden?
- Alfred! Alfred! zeide de ontstelde weduwe, dat ik u aan zulk een gevaar moest blootstellen. O, goede God! red hem! red mijnen zoon!
Diep ontroerd sloot de jongeling zijne moeder in de armen en poogde haar gerust te stellen; doch zijne bevende stem en zijne ontstelde gelaatstrekken deden de vrees en den angst van mevrouw Loudun nog vermeerderen.
Intusschen had Hieronimus zich eenige schreden van het rijtuig verwijderd. Eensklaps keerde hij terug, greep het paard, dat weigerde verder te gaan, bij den toom en dwong het hem te volgen.
Het geloei van het water deed spoedig moeder en zoon uit hunne kortstondige doch aangename verdooving ontwaken. Toen zij bemerkten dat hun leidsman steeds voortging het paard op den overstroomden weg voort te drijven, terwijl het rijtuig al dieper en dieper in de klei zonk, gaven beiden eenen kreet van schrik en smeekten den jongeling terug te keeren; maar deze, de oogen gevestigd op de boomen wier toppen de vordering des vloeds aantoonden, dreef het paard al sneller en sneller voort, tot dat het eindelijk weigerde eenen stap verder te doen.
Vruchteloos trachtte de jonge boer door aanmoedigende woorden of door slagen het stijfhoofdige dier den moeielijken tocht te doen hervatten; het steigerde en brieschte, en stampte woedend met beide voorpooten, doch het weigerde halsstarrig eenen enkelen tred vooruit te gaan.
Hieronimus wendde zich tot mevrouw Loudun.
- Het rijtuig is te zwaar geladen voor het arme dier, zeide hij; mijn heer Alfred moet er uit komen.
- En door het water loopen?... Onmogelijk! riep de weduwe uit, dan zal ik zelve liever afstijgen.
- Neen, dat zal ik niet toelaten, lieve moeder! viel Alfred haar in de rede. Hieronimus heeft gelijk: het paard zal gemakkelijker het rijtuig door dezen moeielijken weg trekken wanneer ik aan den raad van Hieronimus gehoor geef.
En zich uit de armen zijner moeder, welke hem wilde weêrhouden, losrukkende, liet hij zich uit het rijtuig glijden en zonk tot aan de borst toe in het water.
- O God! hij zal verdrinken! riep de weduwe ontzet.
- Dat heeft geen nood! zeide de boerenknaap, wien het nu weder gelukte het paard zijnen weg te doen vervolgen. De stroom is hier het diepste, wijl de weg hier lager is dan elders; zie slechts naar de boomen aan beide zijden. Houd het paard bij den toom, mijnheer Alfred, zoo lang men het bij den toom houdt, kan men het meester blijven. Een weinig meer ter rechterzijde, het water stroomt hier heviger, een bewijs dat hier eene grachtis. Kom, vos, kom, oude jongen! houd u goed; als gij te huis komt, beloof ik u een dubbel rantsoen haver. Aha, de weg wordt hier reeds hooger, ziet gij hoe het water zakt, het komt mij nu slechts tot aan de knieën.
En inderdaad, de weg werd zichtbaar hooger; het paard nu minder in zijnen loop belemmerd, zette zijnen tocht sneller voort, en na een kwaart uurs rijden bereikte het rijtuig eindelijk eenen hoogen weg, welke nog van de overstrooming was vrij gebleven.
- Laat nu den toom los, mijnheer Alfred, zeide Hieronimus.
- Ongelukkig kind! riep de weduwe, kom nu schielijk weder bij mij!
- Het is beter dat de jonge heer blijft loopen, merkte de boer op, dan zal hij niet verkouden worden.
Mevrouw Loudun gevoelde de juistheid dezer opmerking.
- Maar zijn wij nog verre van huis? vroeg zij.
- Van huis? hernam Hieronimus, wis en zeker! Wij zouden nog een heel eind wegs moeten zwemmen, wanneer wij naar huis wilden keeren. Zie slechts in het rond.
Zij waren nu op de kruin van eenen heuvel gekomen, en de weduwe liet hare oogen in het rond weiden. Zoo verre zij kon zien, was al het omliggende land overstroomd; men zag verscheidene dorpen en pachthoeven, welke half onder het water bedolven waren, alleen eenige kleine heuvels waren door den watervloed gespaard gebleven.
- Hemel! wat zal er van ons worden? riep mevrouw Loudun angstig uit; ik zie geene enkele woning die ons schuilplaats kan verleenen.
- Daar moet er toch eene in onze nabijheid zijn, merkte Hieronimus aan; ik zie hier eenige kiekens voor ons uitloopen,