E. Huberti, van Schaarbeeck. Zijne beide landschappen zijn al te groen.
C. Hubner, van Dusseldorf, sinds jaren ten onzent als een der uitstekendste genre-schilders der Duitsche school gekend, heeft ons een bezoek op het Kerkhof gezonden, vol gevoel, schoon geteekend en fiksch geschilderd; een oude man, met zijne dochter, bevinden zich op de begraafplaats, aan het graf van vrouw en moeder. Men kan duidelijk opmerken, dat de doodenakker nog niet lang het laatste overschot van de geliefde ega en de te vroeg gestorvene moeder opnam. De dochter heeft eene kroon van stroobloemen in de hand, bestemd om op moeders graf neêrgelegd te worden. Terwijl vader en dochter daar, gebukt onder de smart, verpozen, ziet men op den achtergrond, buiten het kerkhof, een aantal lichtzinnige jongelingen dansen en springen. Het contrast is zeer treffend. Ook ware het te wenschen, dat onze schilders wat gedacht en opvatting aan de Duitsche school ontleenden. Mits zij daarbij hunne eigenaardige kleur behouden, zouden hunne voortbrengsels hiermede veel winnen.
Julius Hubner, leverde insgelijks een gedachtvol tafereel: voor het weezenhuis. De trappen van het huis zijn echter te rot als schildering.
C. Hue, van Parijs, behandelde een geschiedkundig onderwerp, de laatste oogenblikken van Manon Lescaut. Het geheel is schoon, als gevoel, maar de voor- en achtergronden werken te veel ineen, als kleur.
V. Huguet, van Parijs. Drie tafereelen, allen aan Arabië ontleend. Zij schijnen ons te weinig afgewerkt en niet vast en duidelijk genoeg geteekend.
F. Huygens, van Etterbeek. Ook drie tafereelen, bloemen en vruchten. Zijn Wijngaardrank is het beste van uitvoering en warm en schoon van kleur, misschien wat overdreven. Aangekocht voor de trekking.
J. Huygens, van Doesborgh, in Gelderland, schilderde het oogenblik waarop de Hollandsche pink het jonge Trijntje uitloopt, om de redding te beproeven van de bemanning der Oostenrijksche bark Yarma, die op het punt is te zinken (1862). Bezit zeer schoone deelen, maar het water is wat sneeuwachtig.
J.-B. Huysmans, van Antwerpen. Vijf tafereelen: 1o Bonaparte, de eerste consul, die de plans der eerste Antwerpsche dokken vaststelt. De achtergrond van dit tafereel is schoon en het geheel als groepeering en samenstelling verdienstelijk; doch het herinnert ons te veel het legio van samenstellingen in dien aard, welke men in het museum van Versailles aantreft. 2o Het leggen van den eersten steen der dokken van den Kattendijk, te Antwerpen, is ongelukkig als onderwerp en niet aangenaam als samenstelling. Er komen enkele welgelijkende portretten in voor. Wij bekennen, dat wij liever des schilders kleinere aan het Oosten ontleende tafereelen zien, een vak waarin hij ons reeds ettelijke zeer aangename en tevens eigenaardige tafereelen leverde. Zijn Moorsch koffiehuis te Oran, is daarvan een nieuw bewijs. Ook is het te betreuren, zulks zij in het algemeen gezegd, dat als men met groote geschiedkundige tafereelen op de tentoonstelling komt, die zelden of nooit aangekocht worden, daar de hooge regeering, wat haar betreft, de gewoonte heeft bestellingen te doen, in plaats van goede werken aan te koopen op de tentoonstellingen. Dit laatste stelsel werd gevolgd onder de regeering van koning Willem I, en wij vinden dit stelsel het beste, in vele opzichten.
Van wijlen den wereldberoemden Franschen meester Ingres, overleden in 1866, heeft men het portret tentoongesteld, toebehoorende aan het museum der academiekers.
L. Isaac (mej.), van Charleroi. Twee wel uitgevoerde portretten.
F. Jacobs, van Schaarbeeck. Zijn tafereeltje, Het nadenken, is, als opvatting en uitdrukking, onbeduidend; het gevogelte, het glas met goudvischjes, het fruit en de vruchten zijn niet zonder verdiensten; maar lossen niet genoeg uit. Alles kleeft te veel in den achtergrond.
Jacob Jacobs, van Antwerpen, heeft twee schoone schilderijen, doch voor een meester als hij, zijn het geene uitstekende werken. Zijne uitrusting voor de zalmvangst, is aangekocht door den heer F. Grisar.
C. Jacquand, van Parijs, heeft een groot geschiedkundig onderwerp met welgelukken behandeld, vooral wat de samenstelling betreft; als kleur is het niet zeer aangenaam, wat zwart van toon; wellicht heeft de schilder gedacht, daardoor de voorstelling der afgemaalde episode uit het treurige drama (Galileus voor zijne veroordeeling), nog somberder te maken. - Onze-Lieve-Vrouw der zeven weeën is een godsdienstig tafereel van denzelfden schilder, dat gevoelvol opgevat en uitgevoerd is. De vrouw op den achtergrond omgeeft echter te veel duisternis.
A. Janet Lange, van Parijs, leverde in zijne Militaire spijsbezorgers in Algerië een prachtig tafereel, dat met veel talent geschilderd en eigenaardig als samenstelling is. Op het voorplan, op een gedeelte van eenen vooruitstekenden berg, ligt een Fransch soldaat, achter wien men een aantal zijner hulpvaardige makkers bespeurt, de met hunne kudden voorbijtrekkende Algerische veehoeders af te wachten, om die arme lieden te berooven. Deze schilderij, die op ieder beschaafd en met rechtszin bedeeld mensch, eenen pijnlijken indruk maakt door wat zij voorstelt, geeft een treurig gedacht van de Fransche heerschappij in Algerië. De Fransche soldaten, die de heer Janet Lange ons heeft geschilderd, heeten wel zouaven, doch met der daad zijn het baanstroopers. Wij weten er geenen anderen naam voor.
J. Janssens, van Antwerpen. Drie landschappen. Met zijne herten, aan den ingang van het bosch, toont hij aanleg te hebben' om een goed schilder te worden; maar hij moet ernstig studeeren. Hij bezit reeds gemak van behandeling. Met volharding en moed kan hij er komen.
V. Janssens, van Brussel. De Spijsverkoopster. Eene niet onverdienstelijke schilderij.
D.-J.-H. Joosten, van Haarlem. Vruchten en wild. Veel te hard en geen samenhang van kleur.
C. Jungheim, van Dusseldorf. De kapel van Willem Tell, op