Tentoonstelling van Schoone Kunsten te Antwerpen, 1867.
Vervolg, zie bladzijde 166 enz.
A. de Vriendt, van Gent. De opmerkingen, gemaakt over den heer Juliaan de Vriendt, kunnen ook op den arbeid dezes schilders worden toegepast. Zijne Maria Stuart behoort insgelijks tot de school van Leys. Wij zeggen: tot de school van Leys, men merke dit wel op; want wij gelooven dat de heeren de Vriendt nog vele jaren zullen moeten arbeiden en ernstig studeeren, eer hunne voortbrengsels die van onzen te recht beroemden meester nabij zullen komen. Doch laat ons tot het tafereel van den heer A. de Vriendt terug komen. Eene vrouw (Maria Stuart), wier gelaat slechts van eene zijde gezien wordt, zit biddend op eene knielbank, rechts van den toeschouwer. Links bevinden zich twee vrouwen en twee knechten. Een geheimzinnig licht straalt door het raam, verlicht het vertrek en weêrkaatst op het wezen van het koninklijk slachtoffer. Er zijn daar een overvloed van kleinigheden die, wel is waar, met veel geduld zijn uitgevoerd, maar te veeltallig zijn. Dat gedeelte van het tafereel is te veel uitgewerkt, en het wezen der hoofdfiguur niet genoeg. Eene levendigere, van dieper gevoel getuigende Maria Stuart zou dit gedeelte der schilderij tot een puik stukje hebben gemaakt. De overvloed van bijhoorigheden bederft thans het geheel. Ofschoon niet eigenaardig in hunne richting, laten A. en J. de Vriendt veel van zich verwachten. Wij gelooven dat aanhoudende studie en arbeidzaamheid hun eene schoone toekomst zal bereiden, zij het dan ook maar als volgelingen der school Leys, die door velen afgekeurd, maar door weinigen begrepen wordt.
A. de Wilde, van St-Nicolaas, heeft twee tafereelen, waarin te veel gemaaktheid als kleur is. De liefhebber van wafelen is overdreven als uitdrukking; de vooruitstekende lippen van dien liefhebber zijn onnatuurlijk.
F. de Wilde, insgelijks van St-Nicolaas, heeft twee wel geschilderde portretten en een tafereel Moederliefde, welk zeer schoone hoedanigheden bezit, doch eigenaardigheid van toon en kleur mist. Het herinnert nog wat veel de academische lessen en vooral het onderwijs van den hedendaagschen bestuurder. Is overigens eene schoone schilderij. Aangekocht voor de trekking.
J.-C. Dierckx, van Antwerpen, heeft een maanlicht, en mejuffer A. Dietrich, van Ehrfurt, twee bloemtuilen, die den schijn hebben van liefhebberijschilderingen.
S. Diez, van Brussel, is in zijn berggezicht al te kleurig; de bergen zijn te krachtig en komen te veel naar voren; zijn waterval mist waarheid; wat hij heeft geschilderd is geen water en de lucht is te hard en te donker.
H. Dillens, van Brussel, stelt, in een zeer aangenaam tafereeltje, eenen jager voor, die bezig is eenen haas uit zijne weitesch te halen. Is verkocht.
H. d'Ooge, van Antwerpen, heeft twee tafereelen, die wij meer als liefhebberij-, dan als wezenlijke kunstwerken beschouwen. Zijne dieren zijn echter niet zonder verdiensten.
L. Douzette, van Berlijn. Een zeer schoon maanlicht. Aangekocht door den heer F. Servais.
du Bois d'Aische (graaf), van Edeghem. Heeft vorderingen gemaakt sedert de laatste tentoonstelling.
E. Dujardin, sinds jaren door onze lezeren gekend, heeft vier tafereelen, wier beste hoedanigheid de teekening is; zijn Verlosser der wereld heeft ons als kleur nog al bevallen; anderzijds staat zijne H. Familie, bestemd voor de kerk van Korvel, te Tilburg, ons geweldig tegen en doet betreuren dat de heer Dujardin niet meer de natuur raadpleegt. Zulke schildering, als die zijner H. Familie, is geene schildering voor eenen leeraar der academie van Antwerpen. Men moet zich, in den vreemde, een slecht gedacht vormen over onze school, als men zoo iets in eene kerk ziet prijken. Dujardin's H. Theresia, den regel van het klooster leerende, is beter, doch ook te droog en te schraal als kleur.
P. Dumortier, van Elsene. Een kalvarieberg en eene studie, Maria voorstellende; met goede hoedanigheden.
V. Dupré, van Parijs. Landschap met dieren. Bevat, als kleur, hoedanigheden, doch is niet duidelijk genoeg van uitvoering.
V. Eeckhout, van Parijs. Is aangenaam van toon en kleur, in zijn Napolitaansch boerinnetje, maar dat kunnen wij van zijne Jodin, enz. niet zeggen.
L. Escosura, van Parijs. Drie zeer aangename tafereeltjes, vol karakter. Zijne herberg uit den tijd van Lodewijk XIII en liefhebbers van platen, missen eenheid en samenhang van kleur; zijn fluitspeler is integendeel zeer aangenaam en beter van kleur.
L. Fissette, van Luik. Moederlijke moed, is het onderwerp, door dezen schilder behandeld. Het is nacht, ten minste alles is donker (en voor ons is alles veel te zwart); er is een wolf geslopen in het vertrek, waar een kind in de wieg ligt. De moeder, het gevaar willende afweren dat haar kind bedreigt, snelt vooruit met een brandend stuk hout. Noch als gedacht, noch als uitvoering, zijn wij liefhebbers van dergelijke stukken.
F. Fourmois, van Elsene, heeft wederom, dit is zoo zijne gewoonte, drie schoone tafereelen geleverd, waarvan er dan ook twee verkocht zijn.
A. Francia, van Brussel, heeft drie tafereelen: Blankenberghe, een gezicht uit Schotland en een morgen aan de boorden van de zee. Wij verkiezen het laatste boven de twee andere.
P. Fraustadt, van Antwerpen, heeft een geschiedkundig onderwerp uitgevoerd: Johannes Tetzel, de aflaten predikende. Als kleur, is dit werk niet zonder verdienste, maar de samenstelling is wat verward. Alles is te veel op een gedrongen; bij het eerste gezicht vat men het ontwerp niet, iets wat nogtans noodzakelijk is. De eerste stappen zijn beter als kleur, doch de armen der personen enz. laten te wenschen. Het eerste tafereel is aangekocht door den heer Goldenberg, van Hamburg, en het tweede door Ed. Marnitz, van Havana.
F. Friedländer, van Weenen. De terugkomst in het vaderlijk huis, is eene prachtige, fiksch geteekende samenstelling; de vader is een werkzame en brave smid, de dochter was waarschijnlijk het vaderlijk huis ontloopen. Berouwig keert zij