Buitenland.
Parijs. - De beroemde Alexander Dumas wenschte bij de bewerking van zijnen roman Les Blancs et les Bleus, inzage te krijgen van de vlugschriften, welke destijds geschreven zijn naar aanleiding van het gebeurde op den 13n Vendémiaire. Hij vroeg die werken in eene der publieke bibliotheken, doch zij werden geweigerd. 's Anderendaags schreef Dumas aan den keizer:
‘Doorluchtige confrater!
Toen gij ondernaamt het leven te schrijven van den veroveraar van Gallië, beijverden alle bibliotheken zich om ter uwer beschikking te stellen wat zij aan oorkonden bezaten.
De uitslag is geweest een werk van bijzondere voortreffelijkheid en bijzondere volledigheid, in het bijeenbrengen van geschiedkundige stukken.
Ik ben op het oogenblik ook bezig, het leven te beschrijven van eenen Caesar, genaamd Napoleon Bonaparte, en nu heb ik ook stukken gevraagd betreffende zijne verschijning op het wereld-tooneel.
Kortom, ik zou zeer gaarne eens alles bijeen hebben, wat betreffende den 13n Vendémiaire geschreven is.
Ik heb daarnaar gevraagd aan de bibliotheek, maar men heeft geweigerd.
Nu blijft mij niets over dan bij u te komen, doorluchtige confrater, wien niets geweigerd wordt, met het verzoek, of gij de vriendelijkheid wilt hebben, om op uwen naam die boeken te vragen en ze mij over te zenden, als gij ze gekregen hebt.
Zoo gij zoo goed wilt zijn mij dit verzoek in te willigen, zult gij mij eenen dienst bewijzen, dien ik, als letterkundige gesproken, nooit vergeten zal.
Ik heb de eer te zijn, met allen eerbied, doorluchtige schrijver van het leven van Caesar, uw zeer onderdanige en allerdankbaarste confrater.
Alexander Dumas.’
Den volgenden dag had de schrijver de gevraagde vlugschriften, die hem door den heer Duruy, minister van openbaar onderwijs, werden toegezonden.
Hull. - Bij eenige onlangs plaats gehad hebbende opgravingen aan de westelijke dokken, stieten de werklieden op eene donker gekleurde laag grond, waarin een groot aantal boomen in horizontale richting lagen. Bij onderzoek bevond men, dat dit eikenboomen waren van uitmuntende hoedanigheid en wel bewaard. Behalve deze belangwekkende overblijfselen van lang vervlogene eeuwen, vond men nog ahorn- of esdoornboomen, hazelnootstruiken en duizende oester- en mosselschelpen. De ontdekking is daarom voor oudheidkundigen van belang, dat er boomen van thans nog bestaande soorten op eene diepte van 19 voet onder de bedding der rivier gevonden zijn. Boomen, op dezelfde diepte in de Victoria-dokken gevonden, bewijzen dat de geheele landstreek eenmaal door zware bosschen bezet was en door eene of andere ontzettende gebeurtenis in de natuur diep onder den thans beganen grond is gedolven. De kracht, die deze boomen ontwortelde en ze te gelijker tijd zoo diep begroef, kwam blijkbaar uit het Zuidoosten, want de boomen liggen onveranderlijk in Noordwestelijke richting. De oester- en andere schelpen schijnen van uitgestorvene soorten te zijn, want ze zijn veel grooter en van eenigszins anderen vorm dan de tegenwoordige.