Verdienstelijke onderwijzers.
Onlangs werd in de dagbladen gemeld, dat een opzichter van het lager onderwijs in Frankrijk, op zijne ambtelijke omreis, in een Neder-Alpisch dorpken eenen nederigen dorpsschoolmeester leerde kennen, niet slechts als een alleszins berekend onderwijzer, maar tevens en vooral als een uitstekend wiskundige. In een gesprek, tusschen den opzichter en den onderwijzer gevoerd, verhaalde deze laatste namelijk aan den eerste, in zijne ledige uren al de berekeningen, voorkomende in het groote werk van den beroemden wiskundige, J.-L. Lagrange, die, in 1736 te Turijn geboren, in 1766 hoogleeraar was te Berlijn en in 1800 te Parijs, nagecijferd en daarin verscheidene door hem verbeterde misstellingen aangetroffen te hebben.
Men kan wel denken, dat de opzichter vroeg om het werk des onderwijzers te zien. Na inzage vroeg en bekwam hij zonder moeite de toelating om het met zich naar Parijs te nemen. Daar gekomen, legde hij het voor aan de geleerden der academie van wetenschappen, wien de groote wiskundige kennissen van den nederigen dorpsschoolmeester der Alpen verbaasd en getroffen deden opzien.
Het bestuur der academie ontbood den man in zijn midden, en deze aanvaardde den verren tocht naar Parijs, niet minder verwonderd over het ongewone dezer uitnoodiging, dan de academiekers geweest waren over den schat van wetenschap, door hunnen collega, den opzichter, aan den voet der hooge grensgebergten opgegraven.
De schoolmeester, zoo luidt verder de mededeeling, verscheen voor de academie der wetenschappen, en, met eene bewonderenswaardige zedigheid, gaf hij den verbaasden geleerden uitleg over de wiskundige stellingen welke hij had opgelost, en bewees onwedersprekelijk de dwalingen, door Lagrange begaan in zijn werk Mécanique analytique.
De uitslag van dit alles is geweest, dat, in afwachting men den Alpischen dorpsschoolmeester eene plaats hebbe gevonden, meer in overeenstemming met zijne verdiensten, zijne jaarwedde, die slechts 500 fr. bedroeg, op 1600 fr. gebracht is.
Het boven aangehaalde, heeft ons herinnerd aan eenen Vlaamschen onderwijzer, wiens verdiensten ons niet persoonlijk bekend zijn, maar waarvan een op dat stuk bevoegd rechter, namelijk de heer J. Blockhuys, de vleiendste getuigenis heeft afgelegd. Wij bedoelen den op 1 Februari 1866, in den ouderdom van nauwelijks 31 jaren overleden hoofdonderwijzer van Eppeghem (Vilvoorde), J.-H. Rits. Kort na 's mans overlijden, verscheen een bericht, waarin gezegd werd dat, om de nagedachtenis van J.-H. Rits naar waarde te huldigen, er besloten was zijne voornaamste geschriften over opvoeding en onderwijskunde in het licht te geven. De heer Blockhuys had zich welwillend gelast met de verzorging van het werk, dat met het afbeeldsel des schrijvers zou versierd worden.
Mits de heer J.-H. Rits een wezenlijk verdienstelijk onderwijzer was, zagen wij de voorgenomene uitgaaf niet gaarne onderblijven en 't is uit dien hoofde dat wij deze herinnering daaraan in ons tijdschrift opnemen.