deringen, waar tusschen zeer schoone, en drie olieverfschilderijtjes, waarvan de verkooper van oudheden, toebehoorende aan den heer Wiesemaeker, van Brussel, ons het meest bevalt; het stuk, getiteld de wijn van den hospes, is mede niet zonder verdiensten. De beide schilderijen missen evenwel harmonij van kleur. De laatstgenoemde behoort den heere Cardon, van Brussel.
H. Brunner-Lacoste, van Parijs. Een bloemen- en een fruitstuk. De vruchten bevallen ons meer dan de bloemen; de meloen en de peeren zijn vast en goed van schildering; de druiven wat schraal.
J. Bryner, van Lausanne, levert eenen avond op het meer der Vier-Woudsteden (te Brunnen), die door vele goede hoedanigheden het oog der bezoekers trekt en eene betere plaats verdiende dan hem te beurt gevallen is.
E. Buermans, van Antwerpen, heeft een jager geschilderd die - na den maaltijd - een uiltje tracht te vangen. Het tafereeltje is schoon van kleur, en de samenstelling, ofschoon eenvoudig, zeer aangenaam bijeengebracht.
H. Burgers, van Amsterdam, is met drie stukken in de pronkzaal. 1o De getergde kat. Een meisje heeft op den arm eene kat, die door eenen ondeugenden bengel met eenen stroopijl wordt geplaagd. Van de drie stukken is deze schilderij het krachtigst van kleur. 2o Een gezicht op Zandvoort (aangekocht door den heer Wallis, van Londen). 3o De weezen op de kermis. Dit laatste is een stuk van grooten omvang, dat zeer waar teruggegeven, doch wat mager van kleur is. De stoet van weeskinderen is goed, doch wij zouden wat meer spel in de kramen en het speelgoed willen zien. Het achterplan is te droog, te schraal van kleur. Als de schilder - en wij raden er hem bescheiden toe aan - zijn groot tafereel nog eens wilde overzien en, hier en daar, wat meer kracht van toon en kleur bijzetten, zou het oneindig veel winnen.
R. Burnier, van 's-Hage, maalt in eene breede schildering, het gebied van eenen Stal, met veel leven en natuur. Alleen de aanwezige meid laat te wenschen. De stier bij een onweder, van denzelfden kunstenaar, is flink geschilderd en frisch van toon. Wat ernstigere onderwerpen, en de schilder zal eenen grooten stap gedaan hebben.
J. Büttler, van Dusseldorf, heeft eene zeer schoone schilderij: Een veerhoofd op het meer der Vier-Woudsteden. Aangekocht voor de trekking. Wij wenschen den gelukkigen winner bij voorbaat proficiat.
J.-A. Canta, van Rotterdam. Drie tafereelen. De processie is daarvan het merkwaardigste, als samenstelling. Men ziet er evenwel niet genoeg door, de figuren zijn al te veel opeen gepakt. Droevig nadenken na het feest, is warm van kleur doch het wezen en de armen van het meisje zijn niet genoeg gemodeleerd, de lucht te rood; Op zoek naar zomerkevers is een lief klein tafereeltje, schoon van kleur en uitvoering. Is voor de trekking aangekocht.
C. Cap, heeft een portret en een tafereeltje, dat, van bij de opening der tentoonstelling, veel bijval genoot en spoedig aangekocht werd. Het is getiteld: ondanks den regen. Een onzer medewerkers, van St-Nicolaas, die het gezien had op de Waassche tentoonstelling, heeft het in ons tijdschrift (1867, bladz. 122) reeds breedvoerig beschreven, onder de banaming een Aprilvisch. De schrijver maakte de volgende bemerking: ‘Laat ons niet zeggen, dat het geheel zonder feilen is. Er is eene dondervlaag uitgeborsten; het onweder vervult het luchtruim met donkere, zwarte wolken; het waait zoodanig, dat Jef zijnen regenscherm niet dan met moeite kan vasthouden; lange Jan (hiermede bedoelt onze medewerker de Antwerpsche Lieve-Vrouwetoren - wij hadden het niet vermoed) teekent zich goed af; het is buiten zeer donker. - Hoe komt het, dat het in de kamer waar de twee juffertjes zich bevinden, zoo licht is? Er brandt noch gas, noch petroleum, en het is er klaar genoeg, om aan een fijn borduurwerk te werken, want de juffertjes zijn werkzaam met de naald en zien den jongeling niet die aan het raam staat te lonken.’
Wij kunnen niet geheel instemmen met deze bemerkingen. De schrijver heeft waarschijnlijk niet gedacht aan de straalbreking, veroorzaakt door den regen die valt terwijl de wolken de zon niet geheel verduisteren en waaraan men te Antwerpen, onder het volk, den naam van duiveltjeskermis geeft. Volgens ons kan er licht genoeg zijn, om het meisje hare bezigheden te laten voortzetten, ondanks den regen, en den jongeling toe te laten, haar, nogmaals ondanks den regen, af te spieden. De heer Cap verdient met zijn tafereeltje geluk te worden gewenscht. Hij werke moedig voort en blijve ongekunsteld geestig en eigenaardig, bij zorgvuldige behandeling van teekening en kleur. Hem is, mitsdien, eene zeer schoone plaats in de rei onzer schilders bewaard.
J. Carolus, schilderde (doch niet gelukkig, volgens ons) een bezoek in eene werkplaats.
E. Carpentier, koos een godsdienstig onderwerp: de twee Maria's aan het graf van Christus. Als opvatting en samenstelling bevat het veel godsdienstig gevoel, doch als kleur laat het te wenschen: de achtergrond, rechts van den toeschouwer, valt te veel in den toon der figuren, waarvan de kleuren ook niet gelukkig geschikt zijn.
J. Castiglione, van Parijs, legde veel kleur en uitdrukking in zijne eerste samenkomst en het droevig nieuws; maar in dit laatste stuk is de figuur wat stijf.
T. Ceriez, van IJperen, heeft drie schoone tafereeltjes. De terugkomst van de jacht, verbeeldt eene prachtig gestoffeerde kamer, waar twee jagers hunnen buit vertoonen aan eenen man van gevorderden leeftijd, die, met een boek in de hand, bij de tafel zit. Aan den zijkant is gezeten eene juffer, waarschijnlijk zijne dochter. Op den achtergrond komt eene meid aangetreden met een blad, waarop twee roomers en eene flesch staan. De figuren doen zich uitmuntend voor en de stoffeering en bijhoorigheden zijn zorgvuldig uitgevoerd. Hij, die op de trekking (waarvoor zij is aangekocht) met deze schilderij doorgaat, mag zich vleien onder een gelukkig gesternte geboren te zijn. De rooker (van denzelfden schilder) is mede zeer lief te noemen. Het tafereeltje na het verkleed bal, is een kunstpereltje, doch ofschoon het frisch genoeg van kleur zij, toch wat porseleinachtig. Is verkocht.
(Wordt voortgezet).