Vredelied
Bekroond in den liederenprijskamp van den Nederduitschen Bond, te Dendermonde.
Wijze: Een knaapjen zag een roosjen staan.
Wie zingen wil een deugd'lijk lied,
Zing' 't liedjen van den vrede, -
Den vrede, dien in 't grauw verschiet
Het oog des denkers rijzen ziet
Licht van hope, minzaam licht.
Gij waart het, die naar Bethlëem.
O heil'ge star van vrede,
De herdren leiddet tot bij Hem,
Dien achttien eeuwen 's menschdoms stem
Zoû huld'gen in haar' bede.
Roem van Christus, reine roem,
Strijd voor recht en vrede!
Sinds scheent gij dóór de tijden heen,
O held're star van vrede,
Maar, telkens als uw licht verdween,
Werd door de volken zwaar geleên,
Was 't rouw in dorp en stede...
Klacht der moed'ren, vrijheidsklacht.
Nog duikt ons meen'ge wolk uw zicht,
De gruw'len, gist'ren aangericht,
Zijn nog de laatste niet, wellicht,
Die 't woest geweld bracht mede...
Bloed en bloed en immer bloed,
Uw' klaarte glimt zóó lieflijk zacht,
En de oogsten, die gij tegenlacht,
Die bieden zulke rijke dracht
Aan 't staal der maaierssnede:
Heil alom en duurzaam heil
O daag welhaast en voor altijd,
Gewenschte zon van vrede,
Verdrijf vooroordeel, haat en nijd,
Bescherrem wetenschap en vlijt,
Bron van wond'ren, tooverbron,
Augustus 1867.
|
|