De Vlaamsche School. Jaargang 13
(1867)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 141]
| |
[pagina 142]
| |
Vervolg zie bladz. 134.
A. Anastasi, van Parijs, heeft drie tafereelen: een welgetroffen avondgezicht te Amsterdam, welk dan ook reeds is aangekocht door den heer d'Huyvetter, van Nieuw-York; het Terras van het klooster der H. Bonaventura te Rome is schoon van toon; de bloemhof is zeer zorgvuldig geschilderd; maar de uitvoering der voorgestelde paters laat te wenschen; het derde tafereel is eene hut in Normandië, en kenmerkt zich door vele goede hoedanigheden, doch de lucht is wat al te blauw. F. Andrea, van Munchen, heeft een kasteel te Napels, bij maneschijn gezien, dat nog al waar schijnt teruggegeven te zijn, maar te eentoonig van kleur is. A. Arnz, van Dusseldorf, heeft een fraai avondgezicht uit de omstreken van Napels, maar de boomen zijn te hard. L.-A. Augin, van Parijs, heeft twee avondgezichten; dat onder de pijnboomen is breed geschilderd, doch slecht geplaatst om goed gezien te worden. A. Aze, van Parijs, heeft een tafereel: het doorwaden eener rivier, in Algerië, geschilderd. De kleur valt in den toon eener waterverfschildering, is te hard en mist harmonie. K. Baade, van Munchen. Een maneschijn op de kusten van Noorwegen. De wolken zijn te droog van uitvoering en het geheel heeft te veel den toon eener decoratieve schildering. E. Baas, van Elsene, heeft twee tafereelen tentoongesteld: het eerste stelt voor een ridder (Halewijn) die zich begeeft naar een steekspel; het tweede is eene Gedenkenis van Waterloo. Beide stukken laten veel te wenschen. A.-H. Bakkerkorff, van Leyden, heeft vier tafereeltjes geleverd die als opvatting, geest en uitvoering allerliefst mogen genoemd worden; doch wat grijs en koud van toon zijn, zelfs in zooverre dat zij overhellen naar waterverfschilderingen. Als genre zijn zij evenwel de pareltjes der tentoonstelling te noemen. De politiek bij het ontbijt en de rust behooren aan den heer E. Previnaire, te Brussel; het Snuifje is den eigendom van den heer Sala, van Leyden, en de Zieke behoort aan den heer Bacofen, van Bazel. Deze vier stukken verdienen door alle kunstliefhebbers gezien te worden. L. Barnaba, van Wetteren, heeft vijf tafereelen gezonden, waaronder twee fraaie gezichten op de kust van Bretagne. De schipbreuk te Scheveningen en het gezicht op Rotterdam schijnen getrouw genoeg weêrgegeven, doch zijn hard. Van de vijf stukken bevallen ons het meest de dokken van Gent. Dezelve zijn in een waarlijk schoon en aangenaam tafereel afgebeeld. A. Baudit, van Parijs, heeft vier tafereelen, landschappen met water, die weinig of niet gestoffeerd zijn. De boomen zijn met talent geschilderd; de waters zijn wat eentooning op het voor-en achterplan. Het landschap getiteld onder de wilgenboomen, bevat eenige naakte vrouwtjes die als kleur veel te wenschen laten. C. Baugniet, van Brussel, levert een zeer net kabinetstafereeltje, getiteld: het Bruidsgebed. In eene schoon versierde kamer waar een bed en een fraai met koper ingelegd kasje staat, zit eene in het wit gekleede jonge vrouw op eenen leunstoel te bidden, voor een boven het kasje hangend Christusbeeld. Oogenschijnlijk smeekt zij God haren echt te zegenen. De voorstelling maakt eenen zeer goeden indruk. De witte handschoenen der bruid liggen nog op het kasje, hetgeen ons doet veronderstellen dat de schilder het oogenblik gekozen heeft, waarop de jonge vrouw voor het sluiten des huwelijks wordt gewacht. Jammer dat de schildering in sommige deelen wat schraal is. J. Beaume, van Parijs, heeft twee tafereelen gezonden, de vereeniging voor de jacht en de terugkomst van de jacht. De boomen en het winterachtige van het eerste stuk zijn met kunde behandeld, doch de vereenigde personen zijn zielloos afgebeeld. Het gebrek waaraan vele, zeer vele landschapschilders mank gaan, van de figuurtjes of stoffeering hunner schilderijen niet ernstig te behandelen, is ook hier duidelijk zichtbaar. Als kleur verliezen de beide tafereelen veel, wanneer men ze vergelijkt met de werken onzer Vlaamsche schilders. L. Becker, van Brussel, heeft drie realistische tafereelen, en als dusdanig van de slechtste soort tentoongesteld. Een plein te Genck is als samenstelling onbeduidend, doch minder vuil van toon dan de Spinner, waarvan daarentegen de opvatting beter is dan die der eerstgemelde schilderij. Het derde stuk stelt voor eenen Bornput, en behoort aan den heer Del Campo, van Brussel. Het is onze lezers genoeg bekend dat wij nooit te velde trekken voor deze of gene strekking in zake van kunst en vooral in de schilderkunst; evenwel raden wij den heer L. Becker aan, den door hem ingeslagen weg te verlaten. Wij kennen vele jonge schilders die door dergelijke morsige en slecht begrepene wijze van schilderen bedorven zijn geworden. H. Becker, van Dusseldorf, heeft twee tafereelen, waarvan de schilders op reis ons het meest bevalt. Een der reizenden schildert volgens de natuur; twee anderen liggen onder eenen half gekromden boom; de eene leest, de andere rookt. 't Is een zeer behagelijk groepje en welk men altoos met genoegen zal terugzien. Als opvatting en samenstelling is het eigenaardig; het geheel als kleur wat groen en de wezens der figuren dienden met wat meer zorg voltooid te zijn. Deze schilderij, welke in de 3e zaal hangt, wint oneindig veel met op den middag, als er wat zon is, gezien te worden. E. Beernaert (mejuffer), van Brussel. Drie tafereelen. Twee, de duinen bij 's-Gravenhage en de Weg bij Villers-la-ville zijn niet zonder verdiensten. H. Bellangé, van Parijs, waarvan wij in onze vroegere tentoonstellingen zoo menig kunstjuweel te zien kregen en die op 10 April 1866 overleed, is op de tentoonstelling vertegenwoordigd door twee tafereelen, die de beroemde meester onvoltooid achtergelaten had en welke voltooid werden door zijnen zoon Eugenius. De twee schilderijen zijn dusgenaamde krijgsstukken, namelijk: Eene episode uit den slag van Wagram, en de Slag van Alma in de Krim. Beide zijn prachtige samenstellingen, doch die keurige, uitgelezene bewerking der tafereelen door den meester in 1861 en 1864 geleverd, vinden wij er | |
[pagina 143]
| |
niet in terug. Zulks belet niet dat het twee verdienstelijke schilderijen zijn, welke zeer treffend teruggeven wat de schilder heeft willen uitdrukken. E. Bellangé, nopens wien wij, drie jaren geleden, in ons overzicht den wensch uitdrukten dat hij de werken zijns vaders ernstig mocht bestudeeren, heeft groote vorderingen gemaakt. Als hij zoo volhardt, mogen wij eenigszins verwachten hem te eeniger tijd met eere de plaats te zien innemen welke zijn beroemde vader opengelaten heeft. De wacht te Magenta (uit den veldtocht van Italië) is eene verkleining van het tafereel dat reeds door het Fransche staatsbestuur is aangekocht. De kaarters in de tapperij der kazerne is eene groote schilderij, waarop men afgebeeld ziet kaartende, drinkende, rookende en slapende soldaten. Tegen eenen boom, met een duivenhok er op, bemerkt men eene ladder, beklommen door eenen werkman, die naar wegvliegende duiven grijpt. Er is zeer veel spel in deze schilderij van Eug. Bellangé; maar al die roode broeken maken ons dezelve niet zeer aangenaam, als kleur, hoezeer het stuk breed geschilderd is; ook hadden wij de figuren beter gekoppeld willen zien. Jos. Bellemans, te Antwerpen, heeft een geschiedkundig tafereel: Arias Montanus die de drukkerij van Plantijn bezoekt. Dit stuk is breed geschilderd, de wezens der afgebeelde personen zijn vol uitdrukking. Het geheel is met veel eenvoud en waarheid opgevat en teruggegeven; wij hebben opgemerkt dat de schilderij het voorrecht geniet de aandacht der bezoekers van de tentoonstelling in ruime mate te boeien. Ons dunkens heeft de schilder de laatste hand nog niet gelegd aan dit werk; de handen vooral schijnen niet gansch voltooid, bijzonder die van den man welke met den rug naar de toeschouwers zit. Het tafereel herinnert ons met vele goede hoedanigheden aan de schoone schilderij welke de heer Bellemans voor eenige jaren tentoonstelde, den H. Remaclus voorstellende, en die toen door het staatsbestuur aangekocht werd. Het heeft ons waarlijk genoegen gedaan te zien dat de gemelde schilder de olieverfschildering niet gansch verlaten heeft voor de muurschildering. L. Bentabole, van Parijs, heeft een Gezicht op St-Malo tentoongesteld. Het water is goed verstaan en wel uitgevoerd. J. Berlin, van St-Joost-ten-Noode, heeft een tafereeltje dat hij genoemd heeft: Het zenden eener penseebloem (alias een viooltje). Zooals men reeds zal opgemerkt hebben, een groot gedeelte der genre-tafereelen waarover wij reeds gesproken hebben, kenmerkt zich door armoede van gedachten, vinding en eigenaardigheid van opvatting. In al de stukken die wij zagen is er veel flauws, gezochts; veel waaruit niet de minste geest spreekt. Gemeld tafereel stelt dan wederom eene juffer voor; zij is op het punt een viooltje uit eenen ruiker te plukken; in de hand houdt zij een briefje. Als schildering en teekening laat het te wenschen; de bijhoorigheden zijn beter uitgevoerd. E. Berthelemy, van Parijs, heeft een zeer schoon tafereel, de monding van de Seine. (Wordt voortgezet.) |
|