Socrates voor zijne reehters.
‘De priesters van Athenen in Socrates den opvolger der vrijgeesten, die zoo menige slagen aan den godsdienst hadden toegebracht, erkennende, zwoeren hem eenen haat die niet dan door den dood kon worden voldaan.
Er werd besloten dat Melitus, dichter zonder bekwaamheden, hem zoude aanklagen dat hij nieuwe godheden wilde invoeren en de jonkheid van Athenen verderven, door leerreden die de grondwet moesten omstooten.
Socrates, de pleitreden welke Lysias, de grootste redenaar van dien tijd, had opgemaakt, om hem te verdedigen, geweigerd hebbende, verscheen zelf vóór de rechtbank der Eliasten, samengesteld uit omtrent vijf honderd rechters uit de laagste volksklassen gekozen. In plaats van hunne strengheid trachten te verbidden vestigde hij dezelve door de onbeschaamde fierheid zijner rede; hij werd plichtig verklaard, maar alleenlijk met eene meerderheid van drie stemmen.
De wet van Athenen liet hem toe zijn eigen vonnis uit te spreken, en de doodstraf, welke door Melitus gevraagd was, te veranderen in een ballingschap of in eene boete.
Zich niet plichtig willende erkennen, riep hij uit met eene grootsche scherts: ‘Atheners, om mij gansch opgeofferd te hebben aan den dienst mijns vaderlands, onophoudend werkende om mijne medeburgers gelukkig te maken, ten koste mijner huiselijke bezigheden, bedieningen en waardigheden, veroordeel ik mij voor het overige mijner dagen, om ten koste van het gemeenebest in het Prytaneum (Paleis der stad) te worden gevoed.’
Dit antwoord scheen de overmaat der stoutmoedigheid. Tachtig rechters, die hem gunstig waren geweest, verklaarden zich tegen hem, en hij werd tot den dood veroordeeld.’
De werken zijn voor het publiek tentoongesteld in de koninklijke academie van Antwerpen.