beoefenaren die onze stad bewonen; dit getuigen de jeugdige componisten wier werken wij sedert eenige jaren hebben toegejuicht.
De tegenwoordigheid in ons midden van M. Benoit zal, wij hebben er de overtuiging van, bijdragen om eene nieuwe aanprikkeling te geven aan het kunstgevoel dat onze bevolking in zulke ruime maat bezit. De dichter der quadrilogie, van Lucifer, en van talrijke andere werken zal in onze stad de faam weten staande te houden, die hij door zijn ingeboren talent en zijne onvermoeide studiën heeft verworven. Aan hem hoort het thans toe eene gansche schaar van jonge componisten op te wekken, die te gelijker tijd aan 's meesters kunst en aan de voortreffelijkheid der Antwerpsche school, alom hulde zullen doen brengen.
Onze commissie van toezicht zal het zich steeds ten plichte rekenen de nuttige voorstellen des bestuurders te bevorderen.
De bekwame kunstenaren aan wier werkzaamheden men den huidigen staat onzer muziekschool is verschuldigd, zullen den heer Benoit in zijne vaderlandslievende taak ondersteunen; met hem als het ware in eenen onverbreekbaren band vereenigd, zullen zij onophoudelijk streven om de goede inzichten des bestuurders te verwezenlijken en het nieuwe conservatorium waardig te maken van de verwachting zoo van het publiek als der overheden.
En inderdaad, Mijnheeren, gij allen zijt geroepen om groote diensten aan de toonkunst in het algemeen te bewijzen; naast de gewijde muziek, bevindt zich de lyrische, en deze laatste breidt zich uit over een der voornaamste vakken in ons tijdstip beoefend: het ‘tooneel.’
Wij allen die met den staat van het theater bekend zijn, wij weten hoe vruchtbaar de heringerichte muziekschool voor den schouwburg, maar vooral voor den ‘Vlaamschen Schouwburg’ zal wezen.
Wie weet of door de maatregelen, thans door de overheden genomen, geen nieuw tijdvak voor het vaderlandsch theater zal worden geopend?
Wij herhalen het, Mijnheeren, groot is aller verwachting.
Doch aan deze verwachtig zult gij weten te beantwoorden.
Gij begrijpt het grootsche uwer taak, en alwie zijne taak grondig beseft, heeft de moeielijkheden die er aan zijn gehecht gedeeltelijk overwonnen.
Zet dus, Mijnheeren, uwe werkzaamheden voort, met al de vlijt waaraan gij ons sedert jaren hebt gewend gemaakt; wat den heer Benoit betreft, wij zijn overtuigd dat hij aan het Antwerpsche gesticht eene leiding zal geven, die onze school welhaast eene plaats zal inruimen tusschen de meest befaamde conservatoriums onzes vaderlands.
In naam der stad, Mijnheeren, verklaar ik den heer Benoit ingesteld in zijne functiën van bestuurder der ‘Antwerpsche muziekschool.’
In eenige diepgevoelde woorden heeft M. Benoit zijnen dank uitgedrukt, er bijvoegende dat men niet noodig heeft naar vreemde landen te gaan om zich in de muziek te bekwamen; dat men dezelve hier even goed leeren kan.
- Wij hebben onlangs (blz. 91) melding gemaakt van een standbeeld, de Kanadische vrouw, door den heer Leonard de Cuyper vervaardigd en tentoongesteld in de zaal der Venusstraat. Wij vernemen dat er plan bestaat dit standbeeld te verloten, ter bekostiging van een gedenkteeken, welk ter eere van Ortelius zou opgericht worden.
- Den heer Alph. Florkin, fluitist, heeft den eersten prijs behaald in den prijskamp bij het koninklijk conservatorium, te Brussel. Deze prijs werd den jongen kunstenaar met algemeene stemmen toegekend. Er valt dus eene schoone eer te beurt aan zijnen leeraar, den heer Dumon. Zoohaast de buren der St-Jansbrug, waar de laureaat woonachtig is, den uitslag vernamen, hebben zij dadelijk hunne huizen sierlijk gevlagd en des avonds verlicht.
- De heer J. Kessels legt de laatste hand aan eene Geschiedenis van Ierland.