De Vlaamsche School. Jaargang 13(1867)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Mijn rozelaar. Mijn rozelaar, uw geurge bloemen Verrukken mij zoo menigmaal; Gij zijt mij dierbaar om uw kleuren, Zoo schittrend als der zonnestraal. Den ganschen zomer prijkt uw stengel Met honderd bloemen, even schoon; Ja, boven al mijn andre planten Spant gij, ô rozelaar, de kroon. Gij zijt de beeltnis mijner Machteld, Mij luttel tijds geleên ontrukt; Zij was een engel op dees aarde, Een roos in Godes tuin geplukt. Uw aanblik doet mij haar gedenken: Haar die helaas! mij wreed ontviel, Zij was me een balsem in het lijden, Een troost, de liefde mijner ziel. Uw bloem is broos met al haar schoonheid, Haar glans vervliegt als rook en wind; Het is alsof de tijd bij voorkeur De schoonste schepsels 't liefst verslindt. En toch haar geur blijft 't hart verkwikken, Gelijk de deugd die vruchten spreidt, Door tijd noch noodlot ooit te rooven; Zij schittren in der eeuwigheid. L.-F. David. Aaltre, Juni 1866. Vorige Volgende