De Vlaamsche School. Jaargang 13
(1867)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijSchetsen van Nederlandsche Toonkunstenaars, meest allen tot hiertoe weinig of niet gekend.FRISCKMUTH (J.), van Duitsche afkomst, was muziek-professor te Amsterdam in 1750. A. Olofsen gaf in 1758 van hem uit: Korte en zaakelijke onderwijsingsgedagten over de beginselen en onderwijzingen van 't clavecimbaal. Het speeltuig de klavecimbaal heeft zich in de XVIIe eeuw zeer ontwikkeld, want in de XVIe eeuw had men maar 45 toetsen. GEILFUS (J.), die, naar men gist, te Utrecht verbleef, was een beminnaar der toonkunst, die, volgens zijnen vriend, den bekenden J.-P.-A. Fischer, grooten aanleg voor de muziek moet gehad hebben. Fischer zegt over hem: ‘'K ben van gedagten, dat wanneer de Heer Geilfus sig op 't orgel, of klokken wilde appliceeren, dat sijn Ed. binnen korten tijd, meenig een die misschien eenige jaren, daar op sijn tijt verspeeld heeft, soude beschaemen.’ Geilfus was mogelijk een instrumentist en leefde in 1737. GHIJSBERT, was een der oudste Utrechtsche organisten der St-Salvatorkerk. De geringheid van de loonen der organisten, in vroegere eeuwen, is waarlijk verbazend. Ook hadden de meesten een ander beroepGa naar voetnoot1. Ghijsbert, die organist was in 1534, genoot eene wedde van 36 gl. 's jaars, 6 gl. voor zijnen tabbaard en 4 gl. voor zijn huis. Het is het eerste jaar dat de organist aldaar een costuum als organist had. Het blijkt ook dat er in St-Salvator's koralen waren. Ziehier eenige uittreksels uit de rekeningen, voorkomende in het kerkelijk archief van J. Dodt van Flensburg: ‘1534. Item. Ghijsberto organiste de 12 mensibus, quod mense 3 fl. fac. 36 flor. Item ad huc eidem pro tabbardo suo, 6 flo. Item ad huc eidem de domo sua, 4 flo. Item, choralibris ecclesie nostre pro decantatione Misse nostre domine post matutinos, 9 flor.’ Ghijsbert heeft ook deel genomen (1545) aan eene keuring van het orgel met twee andere organisten, Ernest van Scaijc (van St-Pieters) en M. van Groenenburch. Er werd hiervoor eene som van 12 gl. betaald. De orgelmaker Cornelis Geertsz had 225 gl. om het orgel te herstellen. De kosten van wijn, bij de orgelkeuring, waren 6 gl. 12 st. De twee zonen van den orgelmaker kregen een geschenk van 6 gl. 8 st. Ghijsbrecht leefde nog in het jaar 1567. GHIJZEN, een voorzanger te Amsterdam, waarschijnelijk in de XVIIe eeuw, heeft veel bijgebracht tot het verbeteren van den kerkzang, in 't verzamelen van goede gedichten. Pieter van Gunst heeft, na hem, nog 18 jaar besteed om de christelijke muziek te verbeteren. GOEDENDAGH (Johannes), Noord-Nederlandsch toonkunstenaar, hield verblijf in Italië; hij droeg veel bij tot de bevordering en verspreiding der toonkunst in dit land. Hij was algemeen gekend onder de naam van Bona Dies. | |
[pagina 99]
| |
GOGAVA of GOGAVI (J.), geboren te Grave, vestigde zich te Venetië, rond het midden der XVIe eeuw, waar hij, na te Padua zijnen graad te hebben verworven, de geneeskunst uitoefende. Gogava was de eerste ontdekker van de oude handschriften der Grieksche schrijvers over de toonkunst, in de bibliotheken van Venetië. Hij heeft van dezelve eene vertaling uitgegeven onder den titel: Aristoxeni, musici antiquissimi, Harmonicorum elementorum Lebri III. Ptolemaei Harmonicorum seu de musica Lebri III. Omnia nunc primum latine conscripta et edita ab Ant. Gogovino Graviensi Venetus (1562), in-4o. Deze geleerde opende dus den weg tot de kennis der oude muziek, waaromtrent tot dan toe niets bepaalds bekend was. GRAAF, kapelmeester te 's-Hage, in 1795, komponeerde ter gelegenheid van den tusschen Frankrijk en Engeland gesloten vrede, waarbij de Bataafsche republiek hare koloniën terug kreeg, een oratorio, uitgevoerd in de Luthersche kerk aldaar. Graaf, ondersteund door knappe liefhebbers en vereerders der toonkunst, heeft te 's-Hage veel dienst aan de kunst bewezen. Burney spreekt ook van hem in zijne muzikale reizen. Graaf (opgegeven door den heer Fétis onder den naam... Graf) was kapelmeester van Zijne Doorl. Hoogheid den Heer Prins van Oranje en Nassau, het jaar 1782. Deze bekwame man heeft het volgende werk uitgegeven: Proeve over de natuur der harmonie in de generaalbas, benevens een onderricht eener korte en regelmatige becijfering. In 's Gravenhage, bij Bernardus Wittelaer, 1782, gr. 8o. 46 bladz. en XI tabellen. Inhoud: I. Van eenvoudige en samengestelde accoorden, die in de mannelijke toonwijze voorkomen. II. Van eenvoudige en te samen gestelde accoorden, in de vrouwelijke toonwijze ontstaande. III. Van de accoorden, die alleen van de melodie oorspronglijk zijn. IV. Van de becijfering. HELFER (A.-W.), heeft verschillige werken ter bevordering van het volkszangonderwijs uitgegeven, en mitsdien aan de kunst vele diensten bewezen. Men heeft van hem: 1o Handleiding bij het onderricht in de Toon- en Zangkunst, Amsterdam, P. Portielje, 1829, in kl. 8o. 2o Gezondheids-regelen voor de stem, ten dienste van hen die zich op den zang toeleggen enz. Amsterdam, wed. L. Van Hulst en zoon, 1830, gr. 8o. Dit werk is gedeeltelijk eene vertaling van Dr Grosheim's Ueberpflege und Anwendung der stimme. Maintz. B. Schott, 1830. 3o Iiets over de belangrijkheid van het zangonderricht, als leer en vormingsmiddel op de scholen. 's-Gravenhage, A. Kloots, 1831, gr. 8o. HELLEMANS (Leonora), eerste gemalin van P.H. Hooft, ridder, drost en baljuw van Goulandt enz. Deze vrouw, die in 1646 leefde, schijnt den zang met vrucht beoefend te hebben. J. Vos wijdt haar, in zijne Verscheidene Gedichten, de volgende verzen: | |
Aan Mevrouw L. Hellemans-Hooft, drostin van Muide.Leonora, rijk van straalen!
Wat verschuilt er in uw keel?
Nestelen er nachtegalen?
't Klinkt er als Apolloos veêl!
Of is uw mond vol Englen,
Die uw liefelijke taal
Met iets Goddelijks deurmenglen?
Ja vol Englen is 't koraal
Van uw zuivre mond en gorgel! enz.
Op 't Huis te Muiden, 1646.
Rond 1630 huwde Hooft Leonora Hellemans, die hem overleefde. Wij moeten hier eenige regels over de Nederlandsche zangkunst aanhalen. Het waren niet bij uitsluiting de Goudsche vrouwen, welke van de vroegste tijden af vermaard waren in het zingenGa naar voetnoot1; aan andere oorden van ons land vernam men ook haar bevallig geluid, en op Muidens slot deden zij zich voornamelijk hooren; daar waren het Visschers dochters, Tesselschade en hare zuster, van welke Hooft kon getuigen, dat zoo zij in tegenwoordigheid van Maria de Medicis, welke zich toen in Holland bevond, aanhieven, zij zich misschien veranderen zouw, dat Italië haar in Hollandt bejegende: zijne eerste, en daarna zijne tweede vrouw vergezelden deze behoorlijk met het klavierspel, terwijl die van Huijgens en andere der gasten met dezen zamenstemden; Tesselschade, de van Bastaens aangebedene weduwe, door Huijgens niet zonder doel of reden, de schoone bij uitnemendheid genaamd, en Hooft zelfs bewees hier, hoe zusterlijk dicht- en zangkunst vereenigd zijn. Hij was zelf weduwenaar, en Tesselschade schoon en bevallig; dit deed uitwerking, en de Thessalica in Bastaens Pièmata voorkomende, zijn er de bewijzen van. Maar ook Huijgens schijnt getroffen geweest te zijn, en de voorkeur te zullen bekomen hebben, zoo de weduwe tot eene tweede liefde had kunnen besluiten. Men vindt alles hiertoe betrekkelijk bij Scheltema, ‘Anna en Maria Tesselschade, de dochters van Roemer Visscher.’ Hooft maakte een gezang getiteld: Koninx deuntjen. Dit werd door Mersonn Torlong, welke tot den kring van het smaakvolle en kunstlievende gezelschap op Muiden behoorde, gezongen. Het opschrift van dit vermaarde deuntje is; Klaght van Hendrik de groote over 't afreisen van Marie (Hooft schijnt zich in den naam bedrogen te hebben; zij heette Henriette-Charlotte) van Mommonrencij, Princesse de Condé, en gestemd op de wijze van: Où luis-tu, soleil de mon âme? Waer blinkt ghij, klaerheid van mijn ooghen?
Waer blaekt ghij, licht van mijn gemoedt?
En zal men, uit de zoute vloedt,
U nimmer hemelwaert zien hooghen?
Nu ik mijn' schoone zielzon mis,
Schaft mij de dagh maer duisternis.
Hooft, Mengelwerk P. 658.
Edw. Gregoir.
|