leeren kennen en beminnen. En is het zoo niet, voldoet zij aan haren hoogeren roep, dan toch leert zij ons die schrikkelijke waarheid, dien goddelijken vloek: ‘Gij zult uw brood eten in het zweet uws aanschijns,’ - dan leert zij de smarten van het leven, den eeuwigdurenden strijd tusschen het goed en het kwaad.
Voor Hendrik, welhaast ook voor Maria zou die tijd komen; de speeljaren waren ten einde, de leerjaren begonnen. - De scheiding was dusdanig als men die van twee kinderen verwachten moest: treurig, maar toch vol hoop in de toekomst. Eens zou men elkander wederzien; alle zorgen, alle verdriet zouden voor eeuwig voorbij zijn, want nooit zouden zij dan meer scheiden! En, intusschentijd, o! wat al beloften van aan elkaâr te denken, van de gedachtenis der vroolijke dagen, samen gesleten, altoos, als het duurbaar pand der vriendschap, getrouwelijk in het hart te bewaren!
En die beloften werden gehouden. - Wanneer de jongeling, verre van zijne speelgezellin, in eene studiezaal waar stilzwijgendheid heerschte, onder de oogen eens strengen meesters, zijne lessen bestudeerde, meer en meer, dank zijnen voortdurenden moed, en zijnen stagen arbeid, in de wetenschap vorderde, dan scheen het hem onder de bescherming van eenen beminden, van eenen bevalligen Genius te zijn. Hij droomde Hem, over zijne schouder leunend, zijnen voortgang goedwillig naspeurend; Hij was het die hem goede gedachten, moed en standvastigheid inboezemde, hij voelde schier zijnen zoeten adem - en die Genius had de trekken van Maria.
Edoch jaren verliepen, Hendrik was van het Collegie tot de Hoogeschool gekomen; hij had aan den vollen beker der wetenschap gedronken, en dien beker die aan de oningewijden bitter schijnt, zou hij willen ten gronde toe ledigen hebben. Ja, zoo verre ging zijn ijver, dat hij ter nauwernood den tijd der vacantie waarnam om bij zijne moeder een kort bezoek af te leggen, - Doch hiertoe had hij nog andere redenen, namelijk, hoe standvastiger hij studeerde, hoe korter zou die studietijd zijn, en hoe vroeger zou hij voor altoos bij de goede moeder mogen wederkeeren.
Ook had hij vrienden gevonden: vrienden die hem vleidden, omdat zij wisten dat hij eene hooge plaats in de maatschappij zou beklimmen; vrienden die met hem verkeerden om, buiten zijne tegenwoordigheid, zijne meeningen, zijne woorden, zijne minste gedachten, te beknibbelen, te beschimpen of te laken; vrienden, die tot hem hunne toevlucht namen, uit hoofde hunner eigene zwakheid; die hem de gevoelens, hem de gedachten ontleenden die zij voor hunne eigene deden doorgaan; en eindelijk, God lof, ook ware vrienden, die hem in het hobbelig pad der deugd geleidden; wen zij het konden, de doornen voor hen hielden, en hem de rozen lieten plukken; vrienden die hem dikwijls laakten, in zijne tegenwoordigheid, van wie hij weinig lof ontving; ware vrienden, zeldzamer dan het kostbaarste kleinood, want dit toch kan men met veel gelds verkrijgen; gene zijn de hoogste gave Gods.
Dit nieuw leven waar hij ingetreden was, sedert zijne komst ter Hoogeschool, had aan de gedachten van Hendrik eene andere richting gegeven; Maria was niet vergeten, neen verre! maar zij verscheen hem slechts als een schoon en zuiver beeld zijner kindschheid, aan dit beeld waren lange stonden van zaligheid gehecht; - dit was alles.
Eindelijk toch keerde Hendrik weder tot zijne geboorteplaats, om ze, eilaas! niet meer te verlaten. De liefdebetuigingen die hij thans van zijne moeder ontving spraken hem nog van den tijd wanneer hij haar teeder toelachte, vroolijk rond haar heên huppelde, haar een tuil veldbloemen ging plukken, en deze in eene lieve kroon geschikt hebbende, ze rond haar hoofd slingerde. - Hier was de plaats waar zij hem in de christelijke leering onderwees, waar, ja, vader zelf soms zijne vorderingen kwam naspeuren; vader, zoo lang reeds aan beider liefde ontrukt! Ginds was het kerkje waar hij gedoopt werd, waar hij voor de eerste maal de tafel des Heeren naderde. Welk zoet genot, welke harterust, die slechts het deel der gelukzaligen en der kinderen is, vervulde dan zijn hart! - En Maria, die ook hare eerste heilige communie deed, hoe engelachtig was haar gelaat, hoe zoet hare stem! - En daar, daar, rondom het huis Gods, was het kerkhof waar zij samen op de graven hunner voorouders gingen bidden, waar zij ook de namen der levenden met die der dooden mengden, en den goeden God het lange leven van vader en moeder, van vrienden en magen afsmeekten.
Al de grafsteenen waren er nog; alleen de Tijd had, met zijne onverbiddelijke hand, eenige vriendennamen weggevaagd; de Dood had eenige nieuwe graven gedolven. - En verder is de boomgaard waar zij vruchten gingen lezen, en vogelnestjes zoeken; - de weide waar zoo lieve bloempjes groeiden; - het beekje met duizende vlugge vischjes; - ginds de hoeve waar ze soms eenen vroolijken disch gingen bijwonen, waar altoos, lekkere, versche koemelk voor de kinderen te krijgen was. - De brave eerbiedwaardige pachters woonden er nog, en ontvingen Hendrik met dezelfde gulhartigheid als voortijds. Alles was nog in denzelfden staat bij zijne terugkomst, er ontbrak niets, niets, - dan de zorgelooze kinderjaren, - dan de beminnelijke gezellin, Maria. De kinderjaren waren onherroepelijk voorbij; - edoch, Maria leefde nog, Maria zou hij nog zien..., nog minnen! Dit was dan het uitwerksel dier herinnering! Ja, het zoeltje tusschen de bladeren spelend, het zoete geruisch van het beekjen, de vogelen in het loover zingend, de bloemen zelfs der weide, op hunnen stengel lispelend, - alles scheen hem eenen naam toe te fluisteren, - Maria. En meer en meer werd hem die naam duurbaar; en meer en meer smachtte hij naar het oogenblik wanneer hij de vriendin zijner kindschheid zou wederzien.
Eilaas! de zeevaarder haakt ook naar den stond wanneer hij de welbekende kusten van zijn vaderland mag genaken; hij droomt van de vreugde zijner grijze ouders, hij droomt van liefde, geluk. Doch het schip loopt op eene bedekte klip; - hij ontwaakt, en de schrikkelijke waarheid ligt hem voor de oogen! de Engel der dood zweeft reeds over de geborsten hulk, en toch heeft hij moeite zijnen geest aan de zoete droomerij te ontrukken; toch denkt hij nog aan ouders, aan vrienden, aan liefde, geluk.
Dit werd het lot van Hendrik. Nog niet lang was de liefde in zijn hart geslopen, nog had hij de beminde niet kunnen zien, daar ze slechts binnen weinige dagen van de beroemde kost-