De Vlaamsche School. Jaargang 13
(1867)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 77]
| |
Franciscus-Andreas Durlet.
steensnede van jos. nauwens, naar eene lichtteekening van j. dupont.
Het veelomvattend talent van dezen buitengewoon geestrijken kunstbeoefenaar beschrijven, behoort aan meer geoefende letterkundigen; wij willen ons bepalen eenen dankbaren plichtte vervullen, als oud leerling en vriend van den voor de kunst vooral, te vroeg gestorvenen man, wiens onuitputbaar en eigenaardig vernuft, naar ons inzien, niet genoeg geschat werd en die in de rei onzer kunstbeoefenaren, waarvan hij een der uitstekendste was, eene moeilijk aan te vullen leemte laat. Hij was niet alleen een uitstekend bouwmeester, maar bezat algemeene kennissen en ondervinding van de hoofdzakelijke kunstvakken, namelijk de schilder-, graveer- en beeldhouwkunst. Dit stelde hem in staat, met den besten uitslag de kunst toepasselijk te maken op de nijverheid en in dit vak onbetwiste diensten te bewijzen. Het tegenwoordige opstel is, als het ware, slechts de inleiding tot eene meer uitgebreide verhandeling over 's mans werken en onderwijs. Mocht iemand, ons desaangaande minder gekende bijzonderheden kunnen mededeelen, wij zullen dezelve met dankbaarheid aanvaarden en, voor zooveel noodig, benuttigen. Franciscus-Andreas Durlet was de oudste zoon van deftige en brave burgerlieden, te Antwerpen woonachtig in de Augustijnstraat, in het huis thans nr 1. Zijn vader was meester metser. Hij noemde zich Franciscus-Josephus, en was geboren te Vieux-Ville, bij Gosselies, op 3 November 1783.Ga naar voetnoot1 Zijne echtgenoote, Anna-Maria van de Velde, was geboren te Terhagen, bij Boom, in 1792. Hun huwelijk werd met dertien kinderen gezegend.Ga naar voetnoot2 Onze beroemde meester was de eerstgeborene. Hij zag het levens- | |
[pagina 78]
| |
licht op 11 Juli 1816 en werd gedoopt in de St-Andrieskerk. Hij had voor peter, Andreas Van de Velde, en voor meter, vrouwe de Lat. Zijn eerste schoolonderwijs ontving hij bij meester Nijs, in de Schuitstraat en vervolgens bij meester J.-J. Delin.Ga naar voetnoot1 Van zijne jeugd af aan, toonde hij veel aanleg voor de teekenkunde. Hij werd dan ook weldra door zijnen vader toegelaten de lessen der koninklijke academie te volgen en reeds in 1832 behaalde hij, in de prijsuitdeeling, de 4e plaats in de klasse der bouworden. In 1833 verwierf hij de tweede plaats, wat hem een zilveren eermetaal uitdeed en het jaar daaropvolgende ontving hij insgelijks de tweede, in de bouwkundige samenstellingen. Het bouwkundig onderwijs werd destijds in de koninklijke academie gegeven door den ootmoedigen doch gewetensvollen leeraar Franciscus Stoop,Ga naar voetnoot2 bij wien meest al onze bouwmeesters hunne eerste opleiding hebben genoten. Intusschen teekende Durlet bij den heer F.-H. Laenen, welke later bouwmeester te Leuven werd, en dien hij verliet om in het werkhuis van den heer Ferdinand Berckmans,Ga naar voetnoot3 alstoen bouwmeester der provincie Antwerpen, werkzaam te zijn; hij bestuurde, in het jaar 1834, dus op nauwelijks achttienjarigen ouderdom, de vergrootingswerken der kerk van Niel, als leerling van den heer F. Berckmans, en niet als conducteur de la Province, zoo als beweerd is. In 1835 won hij het zilververgulde eermetaal als primus in de bouwkundige samenstelling en bekwam de 3e plaats in de doorzichtkunde. Hetzelfde jaar behaalde hij, in de Société d'Archimedes,Ga naar voetnoot4 den eersten prijs in de meetkunde. In 1837 behaalde hij den eersten prijs van gothieke bouwkunde in de Koninklijke Maatschappij ter aanmoediging van schoone kunsten. Het onderwerp der prijsvraag was: ‘eene kapel, bestemd voor de uitoefening van de katholieke godsdienst, om geplaatst te worden in het park van eenen Prins.’ De kapel mocht slechts zestig personen kunnen bevatten en de mededingers moesten drie teekeningen leveren: het plan, de voorzijde en de doorsnede. De prijs was een eermetaal en eene geldsom van 500 franken. Het kenteeken zijner teekeningen, welke zorgvuldig in gemelde maatschappij bewaard worden, was een vaandeltje. Sedert dien wijdde hij zich onafgebroken aan de studie van den middeleeuwschen bouwtrant en de schilderkunst. Zijn onderwijs in de schilderkunst ontving hij in het werkhuis van Gustaf Wappers, wien hij weldra een vriend werd, en die ook menigmaal het wezenlijk talent van Durlet deed uitschijnen. In 1839 schreef het kerkbestuur der hoofdkerk van Antwerpen eenen prijskamp uit, tusschen al de bouwkundigen des lands, voor de uitvoering van de gestoelten der hooge koor; het was Frans Durlet, welke, met algemeene stemmen, den eersten prijs behaalde. Hij had toen slechts den ouderdom van drie-en-twintig jaren bereikt. Het groot belang van dit werk beseffende, verklaarde hij nederig, tot deszelfs uitvoering vooralsnog niet berekend te zijn en, alvorens er toe over te gaan, nieuwe en volledige studiën op de voornaamste gothische werken in Duitschland te willen doen. De middelen werden hem daartoe door het Stadsbestuur verschaft. De regelen van den middeleeuwschen bouwtrant waren sinds lang vergeten, maar werden na vier eeuwen, door aanhoudende navorschingen en nauwkeurig onderzoek van eenige geleerden, en vooral dank aan de door den heer Sulpice Boiserée geleverde beschrijving en afbeelding der hoofdkerk van Keulen, danig opgehelderd; van al de verschillende tijdvakken des ojivalen bouwtrants, heeft de oorspronkelijke alleen vaste regelen. Geen wonder, dat het werk den jeugdigen bouwmeester ongehoorde moeilijkheden opleverde, vooral in tegenwoordigheid der toen nog bestaande zeer uiteenloopende denkbeelden nopens dezen bouwtrant; hij wilde vooral een werk maken dat zuiver van stijl en onberispelijk van teekening was. Daar men in Antwerpen vooral, weinig of geene gebouwen bezat in oorspronkelijken stijl, was de taak des te moeilijker; elk bestaande gebouw droeg eenen verschillenden stempel, volgens den smaak des tijdvaks waarin het werd gebouwd; het was door zijne verwijdering van de oorspronkelijke regels, dat deze bouwtrant, in de laatste eeuwen, in eenen wezenlijken staat van verval gekomen was. Onderzoeken wij slechts de Antwerpsche hoofdkerk; de eerste bouwwerken dagteekenen van de 14e eeuw. Zij bewijzen dat het plan opgevat was in den oorspronkelijken stijl; doch later hebben de bouwmeesters, wien achtervolgens het voortzetten van de uitvoering des plans was opgedragen, den stijl en het gedenkteeken verbasterd. Aan de naald van den zoo fieren en behagelijk prachtigen toren is de verbastering van den bouwtrant vooral zichtbaar. Slechts tot aan de gaanderij der uurwerkplaat, is men den oorspronkelijken stijl getrouw gebleven. Hoe hooger men van daar opklimt, hoe meer de afwijking van het oorspronkelijke plan in het oog valt. Ten aanzien dezer mengeling van stijlen en tijdvakken, be- | |
[pagina 79]
| |
grijpt men de moeilijkheden die Durlet te overwinnen had. Hij vertrok dus naar Duitschland, waar hij zes maanden verbleef, om de geheimen van den middeleeuwschen bouwtrant te doorgronden, eene kennis welke destijds aan de meeste bouwmeesters ontbrak. In zijne geboortestad teruggekeerd, zette hij zich aan het werk, en nauwelijks was er een gedeelte van de gestoelten geplaatst, of zijn arbeid wekte de bewondering op van al de oprechte kunstenaars en verwierf hem weldra ook in den vreemde eenen geachten naam. Wij gaan trachten eene beschrijving te maken van het heerlijk werk welk een der schoonste sieraden der hoofdkerk is, en, jammer genoeg, niet onder 's mans leiding is kunnen voltrokken worden. De twee puntbogen, van weêrszijden de koor, bevatten acht stoelen, dus zestien aan iederen kant, twee-en-dertig in het geheel. De middenpijlers, welke deze puntbogen scheiden, zijn versierd met eenen toren, waarvan het ondergedeelte als ingang tot het gestoelte dient. Het was vooral aan de naalden dezer torens dat Durlet, voor ruim vijf-en-twintig jaren, het meeste prijs hechtte om zijne kennis van den middeleeuwschen bouwtrant aan den dag te leggen. Den eenen kant wijdde hij aan Jezus-Christus, den anderen aan zijne Moeder, Maria; de onafscheidbare zegepraal der goddelijke Moeder en haren Zoon, zijn als het ware een heldendicht in beeldhouwkunst, welks gezangen opvolgenlijk uitgedrukt zijn op de lengte des gestoelten. Een der torens, zegden wij, is aan de H. Maagd Maria, patroones der kerk toegewijd; het is dien van den rechterkant. Hij moet, volgens het eerste ontwerp des bouwmeesters, met een beeld van Maria versierd worden, terwijl links het beeld des Zaligmakers zou komen. Nevens de twee torens zijn, in zittende houding, de vier Evangelisten geplaatst. De twee-en-dertig half verhevene beeldwerken der stoelen, waarvan er slechts een gedeelte geplaatst zijn, zullen de voornaamste feiten uit het leven van Maria herinneren De beeldjes, welke boven de half verhevene beeldwerken geplaatst zijn, zijn dichterlijk godsdienstige voorstellingen. Degene welke van voren op de gestoelten staan, stellen het Onze Vader, het Wees Gegroet en de werken van liefdadigheid en barmhartigheid voor. De twee eerste zijn nog maar geplaatst. Eene menigte heiligen België's, nevens de half verhevene beeldhouwwerken staande, versieren de overige gedeelten; andere wachten nog op uitvoering of plaatsing. Aan het begin van het gestoelte, langs wederkanten tegen het altaar, bevindt zich een engel, in biddende houding; wat hooger bevindt zich eene groep engelen die den lof des Heeren zingen. Daar achter, op den achtergrond, is een kapelleken, bestemd voor het beeld van koning David, den schrijver der Psalmen. Aan het uiteinde van het gestoelte, bij den inkoom der koor, stelde de talentvolle meester zich voor, Antwerpen, door de H. Maagd beschermd, af te beelden. Met welk godsdienstig kunstgevoel zijn de heiligen en engelen niet opgevat en uitgevoerd! Alles draagt bij om het oog te streelen, maar nog meer om de ziel te verrukken. Aan de grootste zuiverheid van lijnen voegen zich de meest verschillende vormen; prachtvolle gewassen ontplooien hunnen rijkdom tusschen de duizende vormen en de van puntbogen, naalden en drachten versierde gehemelten. Deze bijna ontelbare beeldjes zijn uitgevoerd naar 's meesters eigenhandige teekeningen door den ook reeds overleden beeldhouwer Karel Geerts. De in den laatsten tijd geplaatste beeldjes, het ‘Onze Vader’ voorstellende, zijn uitgevoerd door Jos. Ducaju. Wij hopen dat het kerkbestuur de van zijn talent doordrongene broedersGa naar voetnoot1 met behulp des heeren Jos. Ducaju, dit belangrijk werk zal doen voltooien. Zij zijn, onzes dunkens, het meest geschikt om dit te doen. D.v.S. (Wordt voortgezet.) |
|