Een blik op het plantenrijk.
De verscheidenheid der dieren is zoo groot, dat het in den beginne moeielijk schijnt, tusschen dezelve en de planten verband te vinden. Eenige dieren leven alleenlijk in het water, anderen slechts op de aarde of in de lucht; ook zijn er, die onverschillig op de aarde en in het water kunnen leven. Letterlijk kan men zeggen, dat het hetzelfde is, met de gewassen. Er zijn planten die alleen in de aarde leven; anderen, die niet groeien dan in het water; anderen, die schier geene vochtigheid kunnen verdragen; nog anderen, die onverschillig in het water en in de aarde leven; zelfs zijn er, die in de lucht leven.
Men weet, dat eene soort van paddestoel en andere kleine plantjes in de lucht zweven.
Iets nog meer bijzonders, is de groei van de aardnoot. Dit buitengewone knobbel-gewas heeft noch wortels, noch stam, noch bladeren, noch bloemen, noch zelfs zichtbare zaden. Het trekt zijn voedsel door de poriën van zijne schors. Maar hoe is het voortgekomen? Hoe komt het, dat op de plaatsen, waar dergelijke soorten van paddestoelen gewoonlijk groeien, geen gras gevonden wordt, en dat de grond er licht en vol scheuren is?
Dit is iets, dat men nooit wel heeft kunnen verklaren.
Geene plant is er, welke men beter met land- en waterdieren kan vergelijken, dan die soort van vliesachtige mos, welke men nostoch noemt. Het is een onregelmatig lichaam, een lichaam een weinig doorschijnend, en van eene lichte groene kleur; het beeft wanneer men het aanraakt, en breekt lichtelijk. Men kan hetzelve niet zien, dan wanneer het geregend heeft. Alsdan vindt men het op vele plaatsen, maar vooral op onbebouwde landen en langs zandige wegen. Deze plant vormt zich bijna in een oogenblik. Want wanneer men des zomers in eenige lanen van eenen tuin wandelt, bemerkt men er geen het minste spoor van; maar wanneer plotselijk eene sterke regenbui opkomt, en men na verloop van een uur naar dezelfde plaats terugkeert, vindt men dezelve in eene zoo groote hoeveelheid, dat de geheele laan er mede bedekt schijnt. Langen tijd heeft men zich verbeeld, dat de nostoch van den hemel viel, doch nu weet men, dat het niets anders is dan een blad, hetwelk eene groote hoeveelheid waters opslurpt. Dit blad, waaraan men geenen wortel heeft kunnen ontdekken, vertoont zich in deszelfs