Wat een kind vermag.
Met was een dier schoone lentedagen, welke ons, na eenen langen en treurigen winter, weder doen herleven, en ons hart tot vreugde stemmen, toen ik de woelige stad verliet, om eenige dagen op het rustige land door te brengen.
Blijde was ik gestemd. De ontwakende natuur, die zich na den langen winterslaap als eene geheel nieuwe schepping aan onze oogen vertoont, oefende eenen weldadigen invloed op mijne ziel; en de gedachte van weldra de hand te zullen drukken van eenige vrienden mijner jeugd, vervulde mijn hart met vreugde en deed mij gevoelen van hoe groote waarde de vriendschap is voor den mensch. Even als de banneling, die, na verscheidene jaren in een dor en schier onbevolkt oord te hebben doorgebracht, naar zijn vaderland terugkeert, vleugelen wenscht aan te nemen, om de plek, waar eens zijne wieg stond, des te spoediger te bereiken; zoo versnelde ook ik mijne schreden, ten einde die plaats weêr te vinden, waar mij, te midden eeniger oprechte harten, eene gulle vreugde wachtte.
Eindelijk zette ik den voet op dien grond, zoo dikwerf door mij betreden en, in gezelschap mijner vrienden, in alle richtingen doorkruist. Doch daar de aarde geene rozen zonder doornen voortbrengt, en steeds het zoete der vreugde met het bittere der droefheid mengelt, zoo kon het niet anders of ook hier, op dien geliefkoosden grond, zou ik eenen doornenstruik of ten minste eene distel vinden. En inderdaad; droefheid wachtte mij daar; doch, Gode zij dank, zij werd door het vermogen, wat een kind op het hart zijner ouders heeft, spoedig in blijdschap herschapen.
Een mijner vroegere speelmakkers was aldaar gehuwd en de fortuin was hem bijzonder gunstig. In zijne vrouw had hij niet alleen eene brave, eene getrouwe, eene bevallige levensgezellin gevonden, maar ook stond zij hem door wijze raadgevingen ter zijde, en hare reine, ongeveinsde liefde strekte hem tot troost en steun in de moeilijkheden, die ons somtijds het leven onaangenaam maken, en verhoogde zijn geluk in de blijde uren, welke de voorspoed den mensch doet genieten. In één woord, het was een gelukkige echt, en God had daarvan den band nog enger toegehaald, en het geluk daarvan nog veredeld, door aan dit jeugdig paar een dochtertje te schenken, dat eerder een engel dan een menschenkind scheen te zijn.
Een zestal jaren was in het genot van een ongestoord huiselijk genoegen voorbij gevlogen. Het grootste vermaak des echtgenoots was, na afloop zijner bezigheden, de vrije avondstonden te midden zijner kleine familie door te brengen. Dààr gevoelde hij zich gelukkig en tevreden; dààr alleen vond zijn lichaam rust, en zijn ziele eene aangename uitspanning.
Aan de zijde zijner gade gezeten en de kleine blonde Anna op zijne knie, beleefde hij uren van vreugde, welke men te vergeefs in schouwburgen en koffiehuizen zoekt, en die alle moeilijkheden en kommer doen vergeten; ja, uren van vreugde en geluk, die den mensch als in eene hoogere sfeer verplaatsen.
Zoodanig was het waarlijk benijdenswaardig lot mijns vriends toen eenige jonge officieren hunnen verloftijd in het dorp kwamen slijten. Een zeker toeval bracht hem in kennis met deze heeren, die hem ten hunnent verzochten. Hij gaf gehoor aan deze uitnoodiging, bracht hun een bezoek in hun logement, en na eenigen tijd over verschillige onderwerpen gesproken te hebben, ging men tot het spel over.
Ofschoon deze eerste samenkomst den stillen dorpsbewoner, die tot heden geene andere plaats van uitspanning gekend had dan den huiselijken haard, aangenaam, ja eenigszins aanlokkelijk scheen, verlangde toch zijn hart naar den dubbelen schat, welken hij ten zijnent had achtergelaten.
Te huis gekomen, vond hij zijne vrouw alleen; want de kleine Anna was reeds, hoewel met groote moeite en onder 't storten van vele traantjes, slapen gegaan. De blijdschap, welke hij bij 't binnentreden op het gelaat zijner brave gade bemerkte, zeide hem genoeg, hoe smartelijk en hoe lang haar deze eenzame uren gevallen waren. Ook hoorde hij in zijn binnenste eene stem, die hem over zijne verkeerde handelwijze berispte, en hem zeide, dat deze eerste stap, welken hij, tot het zoeken, van vermaak buiten zijn huis gezet had, ook de laatste zijn moest. Maar hij had beloofd, den volgenden avond weêr te komen; en het breken dezer belofte zou hem in de oogen dier mannen van eer verlagen. Hij zou dan nog eenmaal gaan, en deze keer zou de laatste zijn. Ziedaar het voornemen, wat hij bij zich-zelven maakte.
De volgende avond was aangebroken, en het uur naderde, waarop hij zijn bezoek zou hervatten, en wel voor de laatste maal. Zijne vrouw vraagt hem vriendelijk, bij haar te blijven; en in haren blik leest hij de droefheid en den angst, welke zich van hare ziel meester maken. Nogmaals vernieuwt hij zijn voornemen en zegt haar: ‘Ik heb beloofd dezen avond terug te komen, doch dit bezoek zal het laatste zijn.’ Deze woorden vervullen het hart der teedere vrouw met vreugde, welke haar morgen, helaas! haar verdriet des te wreeder zal doen gevoelen.
De nieuwe vrienden, als men ze aldus noemen mag, wachtten hem reeds met ongeduld, en bij zijn binnentreden was hij het voorwerp van allerlei plichtplegingen, die het gevaar verborgen, dat hem boven het hoofd hing. Zoo verleidt de adder, door hare fraaie kleuren en wendingen, hare geen kwaad vermoedende prooi, om deze des te zekerder het doodend gif in de aderen te spuwen.
Het spel, door Satan uitgedacht om het hart van 't huiselijk geluk afkeerig te maken, en de geestige kwinkslagen der officieren, hadden op deze brave ziel eenen noodlottigen invloed. Van deze verkondigers eener zedeleer, waarvan hij vroeger nooit had hooren gewagen, vernam hij, dat niets zoo vervelend is als het