Men vereenigde zich na het middagmaal in de schilderijenzaal, en Erich kon zich niet onthouden te glimlachen wanneer hij zag, dat zijn vriend den valschen Breughel zeer hoog, in eenen hoek, waar men hem bijna niet zag, had opgehangen. De jonge Eisenschlicht zette zich nabij Sofia neêr, en scheen eene drukke samenspaak met haar te voeren; Eduard ging rusteloos over en weder en bezag de schilderijen; Erich onderhield zich met den vader van den jongen pretendent en Walther hield zijn onderzoekend oog op hen gericht.
- Maar waarom, vroeg Erich aan zijnen gebuur, vallen de meeste schilderijen der Hollandsche school, welke zich in deze galerij bevinden, u niet in den smaak?
- Omdat zij te veel geringe personages en bedelaars voorstellen, antwoordde de rijkaard; mijn tegenzin strekt zich overigens niet slechts uit tot deze Hollanders; 't is om dezelfde reden dat ik den Spaanschen Murillo en vele Italianen veracht. Het is reeds droevig genoeg dat men zich op de pleinen, op de straat en zelfs in de huizen niet van dit gespuis kan vrijwaren; maar het is waarlijk te ver gedreven vanwege kunstenaars, te vergen dat ik genoegen scheppe in het aanschouwen van diezelfde uitgeschilderde lieden.
- Dan, zegde Eduard, zal u mogelijk Quinten Massys bevallen, hij die ons zoo dikwijls en met zulke kracht en getrouwheid wisselaars aan hunnen toog met geldrollen en rekenboeken voorstelt?
- Toch niet, jonge heer, hernam de grijsaard; dit alles kunnen wij gemakkelijk in de wezenlijkheid zien. Om mij genoegen te geven, moet de schildering groote koninklijke feesten, zware zijden stoffen, kroonen en purperen mantels, pages en mooren voorstellen; dit alles, gevoegd bij het gezicht van paleizen, pleinen, breede en rechte straten, verheft de ziel, maakt mij voor langen tijd welgezind en vermoeit mij nooit.
- Voorzeker, zegde Erich, hebben Paul Veronese en meer andere Italianen meesterwerken in dit vak gemaakt.
- Wat zegt gij, onder andere, van eene bruiloft te Kana? vroeg Eduard.
- Elke maaltijd, door schildering teruggegeven, is vervelend, antwoordde vader Eisenschlicht, omdat niets zich verroert, en omdat het gebraden gevogelte, de hooge pasteien en de halfgebogene schenkers in alle samenstellingen onaangenaam voor het oog zijn. Welk verschil wanneer wij uit het water den kleinen Mozes zien ophalen, en naast hem de prinses in haar rijkste kleedsel zien, omringd van opgetooide vrouwen welke men insgelijks voor prinsessen zoude nemen, hellebardiers en wapendragers en tot dwergen en honden toe! Ik kan niet zeggen hoe het mij verrukt, zoo aanschouwelijk voorgesteld te zien eene geschiedenis welke ik in mijne kindschheid zoo dikwijls met kloppend hart, in eene donkere schoolzaal, gelezen heb. Mijn waarde heer Walther, gij bezit niet genoeg dergelijke dingen; uwe meeste schilderijen richten zich tot het gevoel. Wat mij betreft, ik wil nooit getroffen zijn en vooral niet door kunstwerken.
- In onze schouwburgen is 't nog al erger gesteld, sprak op zijne beurt de jonge Eisenschlicht. Wanneer wij een aangenaam gezelschap en een heerlijken maaltijd verlaten om eene tooneelzaal binnen te treden, kan men dan van ons vergen dat wij belang zouden stellen in de ellende en de droevige toestanden welke zich op het tooneel aan onze blikken voordoen?
De samenspraak bleef hangende op verschillende onderwerpen van schilderijen, tot op het oogenblik dat de genoodigden afscheid van Walther namen.
In plaats van met hen te vertrekken, haalde Eduard, na hun vertrek, de schuldbekentenis zijns vaders uit den zak, legde de twijfelachtige zaak van dit briefje aan den raadsheer voor, en betuigde hem de vrees dat hij nog zijnen schuldenaar mocht zijn voor eene aanzienlijke som, welke hij zich evenwel voorstelde te betalen door nieuwe sommen op zijn huis te leenen.
De verwonderde grijsaard bezag beurtelings Eduard en het geel geworden papier; eindelijk de hand des jongelings grijpende zegde hij hem met eene ontroerde stem:
- Gij zijt beter dan de wereld en ik het wel geloofde, mijn jonge vriend; uw gedrag verrukt mij. Wat dit papier betreft, ik zou moeite hebben u te zeggen of het waarde heeft of niet.
Het klimt op tot eenen tijd toen ik met uwen waardigen vader vele geldzaken verhandelde. Wij hielpen elkander in onzen handel en onze reizen, en de goede man is overigens in zijne jeugd zoo wat lichtzinnig van gedrag geweest. Hij erkent hierbij mij eene aanzienlijke som schuldig te wezen; ik herinner er mij niets van; ik had toen op mijne zaken niet zoo veel orde als heden. Evenwel (en bij deze woorden verscheurde hij het papier) dat de schijnbare schuld vernietigd zij; want ik kan, in geen geval, al ware het bestaan der schuld zelfs heel goed bewezen, deze som van u, mijn zoon, aannemen; ik ben er u eene veel grootere schuldig, als saldo van den prijs der schilderijen welke gij mij te goedkoop overgelaten hebt! Ook indien het in mijne macht is u nuttig te wezen, beste jongen, reken dan op mij, en alles kan nog ten beste keeren.
Eduard, in eene ootmoedige houding, riep uit:
- Ja, wees gij mijn vader; bekleed de plaats van dengene dien ik te vroeg verloren heb: ik beloof het u, het is mijn vast voornemen, ik wil een ander mensch worden; ik wil den verloren tijd weder inwinnen en ik hoop mij nog nuttig te maken aan het menschdom. Maar het is noodig dat vaderlijke vermaningen, vriendschappelijke raadgevingen mij sterken en aanmoedigen.
- Reeds sinds jaren zou dit bij ons kunnen plaats gehad hebben, hernam de grijsaard, maar gij hadt daar toen geene ooren voor. Reken intusschen op mij, voor de diensten welke het mij zou gegeven zijn u te bewijzen; maar, voor 't oogenblik, ga ik, uit nieuwsgierigheid, mijne papieren raadplegen, om te zien of ik er niets nopens deze schuld in vinden zal.
Hij liet de twee jongelieden alleen, die, na elkander eenige oogenblikken in stilte te hebben begluurd, zich in elkanders armen wierpen. Zij hielden elkander lang omarmd, dan wikkelde Sofia zich zachtjes uit de omhelzing los, verwijderde den jongeling en zegde, hem vroolijk aanziende:
- Maar hoe komt dit dan, Eduard? Wat wil dit beteekenen?
- Liefde, geluk, eeuwige trouw! riep Eduard uit. Ja, lief