Het karakter der twee gebroeders liet zich van jongs af in de houding en op het wezen onderscheiden. Tiberius was vreedzaam en stil, uitmuntend schoon van gelaat en zacht van aanblik; Caïus daarentegen was heftig en vurig en tevens sterker van lichaamsbouw.
Onze jonge en veelbelovende kunstenaar heeft die verschillende karaktertrekken wel begrepen en gevolgenlijk goed weêrgegeven. Hij heeft drie machtig schoone figuren uit het Romeinsch gemeenebest voorgesteld en de moederliefde op het best gekozen oogenblik verbeeld.
De heer Ooms heeft Cornelia en hare zonen in eene zelfde groep vereenigd; kalm en statig zit zij daar, met beide armen liefderijk hare zonen omvattend; Tiberius, in wiens brein zich reeds gedachten beginnen te vormen, peilt diep den blik van zijne moeder in en schijnt haar de beteekenis te vragen van wat zijn vinger op een ontrold perkament haar aantoont, wellicht de grootsche daden van zijn vader door eenen onsterfelijken dichter bezongen. Zweeft een zweem van zacht gevoel over Tiberius zoet en denkend gelaat, de trekken van den jongen Caïus Gracchus zijn sterker afgeteekend; zijne oogen zijn doordringend, zijne lippen dicht gesloten en zijne gestalte draagt van nu af de kenteekens van zijne woeste driften, zijne stoute welsprekendheid en zijn buitengewoon vernuft.
De schilder heeft zijne drie personages in den stijl van zijn onderwerp wel uitgevoerd: zij zijn stil, grootsch en levendig, zij zijn edel, zij zijn waar. Zijn eerste stap op het kunstgebied, voor kunstenaren zoo wisselvallig, is hem uiterst gelukkig geweest. Zijn werk werd door de commissie der Brusselsche tentoonstelling aangekocht, en is bij de verloting het Staatsbestuur ten deel gevallen. Hij werke voort met moed en volharding; zijn aanleg doet reeds verhopen dat hij eene schoone plaats in de rei onzer hedendaagsche Vlaamsche schilders zal bekomen.
J.v.H.