De Vlaamsche School. Jaargang 13(1867)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De zanger. Wat zoete tonen hoor ik kwelen? Ga, page, haal van voor de brug Den onden zanger binnen; vlug, Wij misten hier nog menestreelen!’ Zoo sprak de vorst; de dienaar liep; De knaap kwam weêr, de koning riep: ‘Kom, vinder, in ons vreugde deelen!’ ‘Gegroet, hoogadellijke heeren, Mevrouwen, beeldig schoon, gegroet! Wat rijke starrenhemel doet Mij hier den blik ter zijde keeren! Maar billijk is 't, - mijn oogen, dicht! - In plaats van op dees pracht en licht Te staren, in een lied u te eeren.’ De skald borst los in heldre tonen; 't Was klaar dat hij zijn kunst verstond; De ridders blikten fier in 't rond, En in den schoot de ontroerde schoonen; Den koning ook beviel zoo wel Het lied, dat hij het edel spel Met goud en eerekruis woû loonen. ‘Neen, heer, mij kan zulks niet behagen,’ Sprak de oude bard; ‘zoo een geschenk Bekoort den held, die op uw wenk Den stoutsten vijand zou vertsagen; Of uwen kanselier, wien 't past; Laat hem maar ook dien gulden last Bij al zijn andre lasten dragen. Ik zing gelijk die vogels zingen, Wien 't frissche loover strekt ter woon; En zie de lieders aan als loon, Die vroolijk uit mijn gorgel dringen. Doch, wilt ge mij genadig zijn, Reik mij een beker besten wijn, Dat reis de feestbokalen klingen! Waar de eedle vrucht der wijngerdranke Een kleine gift is, daar huist heil; Ook ik vind daar verkwikking veil. Gedenkt mij, afgeleefden kranke, Terwijl ge u baadt in d'overvloed; En dankt den Heer van alle goed Als ik voor dezen drank u danke.’ C. Edmond Albrecht. Naar Goëthe. Gent. Vorige Volgende