De Vlaamsche School. Jaargang 12
(1866)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijDe kunst om aangenaam te droomen.
| |
[pagina 194]
| |
zijn voor zijne gezondheid, de lichaamskrachten behoorlijk te oefenen en vooral matig te wezen; want in ziekten is de verbeelding ontsteld en onaangename en somwijlen verschrikkelijke gedachten vervolgen haar. Het is noodig dat de oefening het eten voorafga, en niet dat zij het onmiddellijk volge. In het eerste geval vergemakkelijkt zij de spijsvertering, en in het tweede verhindert zij deze, ten minste wanneer zij niet zeer gematigd is. Indien wij, na onze lichaamskrachten geoefend te hebben, met matigheid eten, is de spijsvertering gemakkelijk en goed, het lichaam licht, de geest welgemoed en al de dierlijke diensten gaan goed haren gang; de slaap die volgt, is stil en zacht. Maar de zorgen, de overdaad in eten en drinken, verwekken benauwdheid in den slaap en onbegrijpelijken schroom; alsdan gelooft men in diepe afgronden neêr te zinken of door wilde dieren, moordenaars of duivels aangevallen te worden en men wordt alle soorten van benauwdheden gewaar. Merk echter wel op, dat het gebruik van eene te groote hoeveelheid spijs en te zware krachtinspanning, schadelijk zijn. Zij, die veel krachtinspanning doen, kunnen en moeten meer eten; zij die geenen zwaren lichamelijken arbeid verrichten, moeten weinig eten. Sedert de ontwikkeling der kookkunst, eten de menschen over 't algemeen eens zoo veel dan de natuur vordert. Het avondeten is niet schadelijk voor personen die niet gemiddagmaald hebben; maar de slapeloosheid is gewoonlijk het aandeel dergenen die wel gemiddag- en geavondmaald hebben. Het is waar, dat ten gevolge van het groot onderscheid welk er in de lichaamsgesteltenissen bestaat, sommige personen, na dit dubbel eetmaal te hebben gebruikt, zeer goed slapen; 't eenigste dat zij zich op den hals halen is, een kwade droom en... eene geraaktheid, waarna zij inslapen tot den dag van het laatste oordeel. Niets is zoo alledaags dan in de nieuwsbladen voorbeelden aangehaald te zien van personen, die, na wel geavondmaald te hebben, des morgens dood te bedde gevonden worden. Een ander middel om zijne gezondheid te bewaren is, onophoudelijk de lucht in zijne slaapkamer te vernieuwen. Men heeft groot ongelijk, in welgeslotene kamers en bedden met gordijnen te slapen. Het is zeer ongezond, de buitenlucht in eene kamer niet te laten binnendringen en lang in eene geslotene plaats, waar de lucht verscheidene malen ingeademd werd, te blijven. Het kokend water wordt niet warmer door eene lange zieding, wanneer de deelen welke eene grootere hitte verkrijgen, kunnen uitwasemen. Zoo verrotten de levende lichamen niet, indien de rottende deelen uitwasemen naarmate zij tot verrotting overgaan. De natuur dringt hen naar buiten langs de poriën en de longen, en in de volle lucht verspreiden zij zich; maar in eene geslotene kamer ademt men ze verscheidene malen in, hoewel zij meer en meer verderven. Wanneer er zich in eene kleine kamer een zeker getal personen bevinden, verderft de lucht er in weinige oogenblikken en zij wordt zelfs doodelijk, gelijk in de zwarte grot van Calcutta. Men zegt dat een enkel persoon, in eene minuut tijds slechts een galonGa naar voetnoot1 luchts bederft, en bijgevolg is er meer tijds noodig om al de lucht, die eene kamer kan bevatten, te bederven; maar zij wordt dat allengskens en het is daaruit dat zoovele rotziekten voortspruiten. Mathuzalem, die, langer dan eenig ander mensch geleefd hebbende, voorzeker beter voor zijne gezondheid gezorgd heeft, sliep, zegt men, altijd onder den blooten hemel; want toen hij reeds vijfhonderd jaren geleefd had, zegde hem een engel: ‘Sta op, Mathuzalem, en bouw u een huis, want gij zult nog vijfhonderd jaren leven.’ - Maar Mathuzalem antwoordde: - ‘Indien ik nog slechts vijfhonderd jaren te leven heb, is het der moeite niet waard mij een ander huis te bouwen. Ik wil in de opene lucht blijven slapen, gelijk ik altijd gedaan heb.’ Na lang beweerd te hebben dat men de zieken het inademen der buitenlucht moet ontzeggen, hebben de geneesheeren eindelijk ontdekt dat dit hun heilzaam kon zijn. Het is te hopen dat zij met der tijd ook zullen vinden, dat de frissche lucht ook voor de gezonden niet schadelijk is, en wij alsdan van die luchtvrees zullen genezen zijn, welke nu de zwakke geesten kwelt en hen dwingt zich te versmachten of te vergeven, eerder dan het venster eener slaapkamer te openen of den spiegel eener koets neêr te laten. Wanneer de lucht eener geslotene kamer geheel van de uitgewasemde stof doordrongen isGa naar voetnoot1, kan zij daarvan geene grootere hoeveelheid meer opnemen, en deze stof moet aldus in ons lichaam blijven en ziekten bij ons veroorzaken. Evenwel heeft men voorteekenen van het gevaar waartoe zij aanleiding geven kan. Men gevoelt een zeker ongemak, dat, wel is waar, aanvankelijk zeer licht is, zoo dat, wat de longen betreft, die zeer weinig aangedaan schijnen; doch wat aangaat de poriën der huid, dit is eene moeilijk te beschrijven stekende pijn en waarvan weinige personen de ware oorzaak kennen. Als men dan 's nachts wakker ligt en te warm gedekt is, heeft men groote moeite terug in slaap te geraken; men draait en herdraait zich, zonder langs eenen enkelen kant de rust te kunnen vinden. Deze prikkeling, om mij van eene gemeenzame uitdrukking te bedienen bij gebrek aan eene betere, wordt uitsluitelijk teweeggebracht door eene ontsteking der huid, wier uitwasemingen geenen uitweg vinden, daar er eene genoegzame hoeveelheid van in de beddelakens gedrongen is, en er niets meer bij kan. Om bij ondervinding deze waarheid te kennen, moet iemand op dezelfde plaats in 't bed blijven liggen, en dan, zijne lakens opheffende, een gedeelte zijns lichaams aan de versche lucht blootstellen; alsdan zal hij het blootgemaakte lichaamsdeel eensklaps verlicht gevoelen, omdat de lucht zijne huid zal verlichten, met de ingehoudene uitwasemingsstof welke haar drukt, weg te nemen. Elke hoeveelheid versche lucht, welke de warme huid genaakt, ontvangt met een gedeelte van dezen damp, eenen graad van hitte welke zij verdunt en lichter maakt; en dan wordt zij, met de stof welke zij ingenomen heeft, weggedreven door eene hoeveelheid frisschere en bijgevolg zwaardere lucht, welke zich op hare beurt verwarmt en welhaast plaats maakt voor eene andere hoeveelheid. Zoo is de schikking welke de natuur gesteld, heeft om te beletten dat de dieren door hunne eigene uitwaseming besmet worden. Door het middel welk ik aangewezen heb, zal men gevoelen welk | |
[pagina 195]
| |
verschil er bestaat tusschen het aan de lucht blootgestelde gedeelte des lichaams, en dat, welk bedekt blijvende, er den invloed niet van ondergaat. De prikkeling van dit laatste gedeelte zal bij vergelijking toenemen, en nog heviger worden dan toen gansch het lichaam er aan onderhevig was. Ziedaar dan eene der grootste en voornaamste oorzaken der kwade droomen. Wanneer het lichaam niet op zijn gemak is, dan lijdt de ziel er door, en alle onaangename gedachten worden er in den droom het natuurlijk gevolg van. Ik ga u een zeker middel aanwijzen om dit te voorkomen. 1o Met matig te eten, behoudt men niet alleen zijne gezondheid, gelijk ik het reeds hierboven gezegd heb, maar men wasemt minder uit op eenen gegeven tijd. Dan doortrekken de beddedekens langzamer van de uitgewasemde stof, en men kan bijgevolg langer slapen, zonder de prikkeling, welke men gewaar wordt wanneer de dekens doorweekt zijn, te gevoelen. 2o Door niet zwaar gedekt te zijn en doorschijnend deksel te hebben, ontsnapt de uitgewasemde stof gemakkelijker; men wordt minder verontrust en verdraagt ze langer. 3o Wanneer men wakker wordt door de reeds beschrevene ongemakkelijkheid en niet weder in slaap geraken kan, moet men opstaan, het oorkussen omdraaien en kloppen, de lakens ten minste gedurende twintig minuten schudden, de gordijnen openen, en het bed laten verkoelen. Gedurende dien tijd moet men ontkleed blijven, in zijne kamer wandelen tot de poriën zich van het gewicht dat haar drukte ontlast hebben, hetwelk zooveel te rasser geschiedt naarmate de lucht droog en koud is. Wanneer men het koud begint te krijgen, kan men zich weder te bed leggen; men zal welhaast inslapen, en de slaap zal zacht en rustig zijn; al de beelden die zich aan den geest zullen voordoen, zullen aangenaam wezen. Ik heb somwijlen van die droomen, die niet minder vermakelijk voor mij zijn dan tooneelvertooningen. Indien het u te veel moeite kostte het bed te verlaten, kunt gij uw deksel met de hand en den voet opheffen, om er alzoo eene toereikende hoeveelheid versche lucht te laten binnen dringen, en het daarna laten vallen, om de lucht te dwingen er uit te gaan. Dit twintigmaal achtereen herhalende, zult gij uw bed van de uitgewasemde stof waarvan het zal doortrokken zijn, ontlasten, en gij zult voor eenigen tijd gerust kunnen inslapen. Maar dit middel is op verre na zoo doelmatig niet als het eerste. Indien zij die de vermoeidheid vreezen, twee bedden kunnen hebben, en in een warm bed ontwaken, zullen zij groot genot vinden dit te verlaten en zich in het andere neêr te leggen. Deze bedverwisseling is ook zeer nuttig voor de koortslijders, daar het hen verfrischt en hun dikwijls slaap verschaft. Een bed dat groot genoeg is om toe te laten eene warme met eene frissche plaats te verwisselen, levert bijna hetzelfde voordeel op als twee bedden. Eene of twee raadgevingen meer, zullen deze kleine verhandeling sluiten. Wanneer men zich te slapen legt, moet men zorgen het oorkussen te plaatsen volgens men de gewoonte heeft zijn hoofd te leggen, ten einde wel op zijn gemak te zijn; men moet ook zijne lidmaten derwijze uitstrekken dat zij elkander niet hinderen. B. v. de knoesel van den eenen voet, mag niet op den anderen rusten. Alhoewel eene slechte ligging aanvankelijk niet merkelijk hindert en men er weinig acht op slaat, wordt zij welhaast min dragelijk, en het ongemak ervan kan zich in den slaap doen gevoelen en de verbeelding verontrusten. Zoo zijn de stelregels der kunst. Maar ofschoon zij over 't algemeen het beoogde doel zullen doen bereiken, zoo is er evenwel één geval, waarin de nauwgezetste inachtneming dezer regels vruchteloos zou kunnen zijn en tot niets leiden. Het is niet noodig u dit geval te zeggen, liefste vriendin; maar indien ik er geene melding van maakte, zoude hetgene wat ik u over de kunst welke u aanbelangt, schrijf, geheel onvolledig zijn. Dit geval dan is dit, waarin de persoon, die zich aangename droomen verschaffen wil, het noodigste van al uit het oog verloren zou hebben, namelijk, het bezit van een goed geweten. Benjamin Franklin.
(Vertaald door Francis Storms.) |