Over de zending van den mensch.
De edelste zending die een mensch op aarde kan betrachten, is gewerkt te hebben om deel te maken van het getal dergenen, die bijdragen tot de verhooging van het algemeen welzijn. Wanneer men voor het publiek werkt of schrijft, moet men evenwel voorzichtig en bescheiden handelen, want met goede bedoelingen kan men ook kwaad veroorzaken. Hoe meer de gedachten, waarmede wij onzen geest vervullen, van aard zullen zijn om de menschen beter te doen worden, hoe meer wij ons de voordeelen die wij hun willen doen genieten, zullen verzekeren. Om over zich zelven te vreden te wezen, moet men de inspraak van zuivere inzichten volgen. Gelukkig de mensch die, aan het einde zijner loopbaan, mag zeggen: ‘Met grootere kennissen zou ik wel meer invloed kunnen verworven hebben, zou ik wel nuttiger kunnen geweest zijn, maar ik heb toch gedaan al het goede welk mijn zwakke vermogens mij toelieten te verrichten.’