Is er dan iets zoo buitengewoons aan, en hoe kan een klein teeken, zoo groot niet als een speldekop, zooveel stof tot praten opleveren?
In alle geval zoude ik het gaarne zien verdwijnen, of wel het op eene andere, meer bescheidene plaats hebben.
Ik was zoo verlegen, dat, om eene houding aan te nemen, ik begon te lachen.
‘Lach, zegde mij mijne moeder stil; lach, ongelukkige! dit alles zal met tranen eindigen.’
Hetwelk haar niet belette mij op te tooien, hier eene speld te steken, daar een strik te leggen, en mijn balkleed zoo fraai mogelijk te maken.
Waarschijnlijk wilde zij dat, indien men mij oplichtte, de schaker mij onder de wapens vond.
De twee officieren waren onze geleiders tot aan de balzaal. Ik verheugde mij op voorhand, over het uitwerksel welk mijn schiterend gevolg en mijne nationale kleuren zouden teweeg brengen.
Ik verwachtte mij aan eenen triomf.
Onder ons gezegd, liefste Laura, ik was nog onder den indruk van het vooroordeel, en ik had niet gansch opgehouden te gelooven dat onze overwinnaars de soort van plompe Tartaren waren, waarover ik u zoo even gesproken heb.
Evenwel zonderde ik daarvan beleefdelijk onze gasten uit. Maar het stond geschreven, dat dien dag al mijne vooruitzichten zouden teleurgesteld worden door den uitslag.
Al mijne vriendinnen, zonder uitzondering, spreidden drie-viermaal meer nationale linten ten toon dan ik; en wat betreft de andere officieren, er was onder hen geen enkel, die mijne twee geleiders niet overtrof.
Allen wedieverden zij in schoonheid, beleefdheid en bevalligheid; allen schenen zij zachtaardig en innemend; niemand, hen zoo ziende, zou gezegd hebben dat zij bloedvergieters waren.
God weet nogtans, hoeveel zij er doen stroomen hebben!
Mijne aandacht vestigde zich vooral op een hunner; het was een jong kapitein van een zeer goed voorkomen, met bleeke en mijmerende gelaatstrekken, het aangezicht met eenen kleinen zijdeachtigen baard omgeven, welke hem zeer goed stond; zijne rijk geborduurde attila omsloot zijne leest zoo rank, dat zij ons wel jaloersch zoude hebben kunnen maken.....
En hoe geheel anders en beter dan de overigen, danste hij den Poolschen dans en de scardas! Aller oogen waren op hem gevestigd.
En wat nog beter was dan zijn dansen en zijne zoete woorden, was ik weet niet wat aantrekkelijks en betooverends in zijne schoone zachte blikken.
Op min dan een uur, waren wij allen voor hem ingenomen, ik zoowel als de anderen.
Indien hij zulken trein in den oorlog gaat, wee dan de vijandelijke versterkingen.
Verbeeld u mijne verwarring, toen hij naar mij toetrad en mij om de gunst verzocht met mij te dansen.
Helaas! ik had een dans toegezegd: o! ware de koerier van dezen morgen, mijnen danser maar eens komen halen, vanwege den eenen of anderen majoor!
‘In dit geval, hernam hij, zal ik den tweede zijn, niet waar?’
En hij ging aan mijne zijde zitten.
Ik weet niet goed, wat ik hem antwoordde; want het scheen mij toe dat ik droomde en van gelukzaligheid in gelukzaligheid vloog.
‘Vergeet mij niet!’ hernam hij.
Ik ging hem zottelijk antwoorden dat ik eerder zoude vergeten hebben dat ik op de wereld was; maar gelukkiglijk hield de overweging mij daarvan nog tijdig terug.
Ik antwoordde eenvoudig dat ik hem niet zoude vergeten.
‘En indien gij mij eens niet meer erkendet?’ hervatte hij.
- Ik zoude u tusschen duizend erkennen,’ riep mijn hart.
Maar ik bid u te gelooven, dat mijn mond niet medeplichtig aan deze onbezonnenheid werd.
Alleenlijk nam ik eene roos uit mijnen bloementuil en bood hem dezelve op de onverschilligste wijze aan.
‘Aan dit vereenigingsteeken, zal ik u erkennen,’ zegde ik hem.
Een bediende die een paspoort aflevert, zoude zich niet ongevoeliger en minder aangedaan hebben kunnen toonen, dan ik mij voordeed.
Zouden degenen die ons van geveinsdheid beschuldigen, dan gelijk hebben?
De vermetele drukte de roos aan zijne lippen; ik aanzag hem niet en ik zag hem evenwel.
Verklaar dit, indien gij kunt.
Voor niets ter wereld, zoude ik op dit oogenblik de oogen op hem hebben durven slaan.
Dan verwijderde hij zich op eene ernstige wijze, en ging zich op eenigen afstand, maar tegenover mij, nederzetten.
Ik beloerde hem een weinig van ter zijde, om te zien of hij niet met eene andere dansen zou.
Hij danste niet, en ik was er verheugd over.
Waarom?
Nog een vraagpunt welk ik niet zal trachten optelossen.
Een Poolsche dans en eene scardas scheidde ons nog van den beloofden dans. Zij duurden eene eeuwigheid, vooral de ‘ztarom a trancz!’ (de Hongaarsche bis en ter), welke dreigde niet te zullen eindigen.
Gedurende de poos, kwam een zeer eigenaardig en zeer opgeruimd majoor, de heer Sch..., mij zijne hulde bieden; hij heeft eenen Duitschen naam, en râbraakt vreeselijk onze taal, iets wat hem niet belet ze altijd te spreken.
Eene der eigenaardigste bevalligheden van zijnen lieven persoon, is dat hij doof is. Aan de stem des kanons gewoon, spreekt hij niet, maar buldert. Hij is, naar het schijnt, een zeer dapper krijgsman.
En in der waarheid, liefste vriendin, het zoude niet te verwonderen wezen, dat hij den vijand vrees aanjoeg, want hij is zeer leelijk. Zijne ingevallene wangen, zijn kortgeschoren haar, zijn borstelige knevel, dit alles maakt hem tot geen Adonis.
Nooit was er eene samenspraak zoo onregelmatig als de onze; hij hoorde mijne antwoorden zoomin als ik zijne vragen verstond.
Maar beleefd als hij was!
Ik geloof dat hij mij al de lekkernijen van het buffet wilde aanbieden. En daar ik een leelijk gezicht trok, bij het eten van zekere lekkernij, verbeeldde hij zich dat iemand mij op het bal bespot had, en hij stelde mij vriendelijk voor, alleman te dooden!
Mijn schoone kapitein bevond zich nog altijd op zijnen uitkijkpost,