namen dergenen, door wier milddadigheid het vroeger hersteld geworden. Er worden hier van tijd tot tijd steenkolen uitgevoerd, maar de handel bestaat voornamelijk in visch. Deze wordt hier gezouten uitgevoerd, en men zegt, dat geene plaats op de noordoostkust daartoe zoo geschikt is, om dit op zulk eene uitgebreide schaal te doen. Kabeljauw, schelvisch, leng, tong, schol, bot en haring en makkreel wordt hier veel gevangen.
Dewijl de visschers op dit schiereiland zoo van al de andere bewoners van Engeland gescheiden leven, hebben zij nog veel van die oude gewoonten behouden, welke men op andere plaatsen te vergeefs zoekt. Bijna alle huisgezinnen zijn met elkander vermaagschapt door onderlinge huwelijken, en toen men hier in 1815 eene volkstelling had, bevond men, dat hier zes-en-negentig personen waren, die Poander heetten; vijtig Coulson; vijf-en-dertig Davison; drie-en-dertig Harrison; een-en-dertig Hunter; zeven-en-twintig Horsley. Deze visschers zijn eenvoudige menschen, beleefd jegens vreemdelingen, ten uiterste ongeoefend, doch hebben een zeer gezond verstand en eene vlugge bevatting. Zij zijn zeer bijgeloovig, maar leven zorgeloos en onverschillig, omtrent de godsdienst, voort.
Men zou kunnen verwachten, dewijl zij een groot gedeelte van hun leven op zulk een onbestendig element doorbrengen, dat zij ook eenigszins voor de toekomst zorgden, maar dit is volstrekt niet het geval. Zij leven, volgens het oude spreekwoord, van de hand in den tand, en dikwijls moeten zij het grootste gebrek lijden. Zij hebben den naam, dat zij zeer matig zijn, en zich zelden aan overdaad schuldig maken, uitgezonderd, dat zij veel van lekkeren koek houden. Zij trouwen jong, en de vrouwen houden de beurs. In de zomermaanden blijven de visschers bijna den geheelen nacht uit op zee, hebben slechts een kompas, en behoeven geene andere instrumenten, daar zij met alle punten van het land volkomen bekend zijn. Hunne vaartuigen kunnen zij zeer goed besturen, maar somtijds worden zij door den storm overvallen en zijn genoodzaakt, om hunne lijnen te laten slippen, en hunne uiterste pogingen aan te wenden, om de kust te bereiken.
De vrouwen van Hartlepool deelen getrouw in den arbeid van hare mannen. Zij wachten op de terugkomst der vaartuigen, brengen de vischlijnen naar huis, slaan het aas aan den hoek, dat haar verscheidene uren bezig houdt; doen de mossels uit de schelpen, en wanneer er zandalen aan de kust zijn, gaan zij tot aan den mond van de Tee, om die te zoeken.
Oude gewoonten en overleveringen moet men bij zulke menschen, als die van Hartlepool, natuurlijk aantreffen. Het grootste gedeelte der bevolking verlaat zelden het schiereiland, terwijl vreemdelingen zich hier zelden nederzetten, dat in eene groote mate belemmerd wordt, door hunne oude gewoonte, om niet met personen te huwen, die niet tot deze stad behooren. De zee en eenige nabijgelegene havens worden wel door de mannen bezocht, maar geheel om beroepszaken, zoo dat de gelegenheid, om hunne eigene gebruiken naar die van anderen te vormen, hun ontbreekt. Eenige der oude gebruiken, die men hier nog aantreft, zijn: Wanneer een kind voor de eerste maal een bloedverwant of een buur bezoekt, worden aan hetzelve drie dingen ten geschenke gegeven: zout, brood en een ei, maar dit gebruik bepaalt zich niet uitsluitend tot Hartlepool. St-Valentijnsdag wordt niet vergeten door jonge lieden, die schrijven kunnen, en Palmenzondag en Paschen worden stipt, volgens de oude gebruiken gevierd. Op Paaschmaandag ontnemen de mannen aan hunne vrouwen de schoenen of gespen, en op den volgenden dag doen de vrouwen dit aan de mannen. Deze worden dan wederkeerig voor geld ingelost, en die som wordt tegen het einde der week in vroolijkheid verteerd. Op kerstijd worden de oude kersliederen nog gezongen, kersblokken gebrand en kerskoeken gegeten. In den oogsttijd houden de landlieden er nog veel van, om vermom partijen en honigkoeken te hebben. Op den eersten maandag na Driekoningen wordt een klein anker door knapen en jongens door de stad gedragen. Aan iedere deur vragen zij eene kleine gift; waar zij iets krijgen, wordt de bewoner begroet, door driemaal hoera! te roepen; maar waar men de gift weigert wordt de straat voor dit huis omgeploegd, tot groote hindernis der bewoners. De lijk-waak is ook nog niet geheel buiten gebruik; een krans wordt somtijds voor het lijk van een meisje uitgedragen, en in de kerk opgehangen. Eene lijkstaatsie wordt geopend door zangers, die
eenen toepasselijken psalm aanheffen; deze worden gevolgd door twee in het wit gekleede meisjes, om eenige handreiking aan de rouwdragers te geven. Het geloof aan geesten is nog heerschende, en weinige personen sterven hier, of hunne buren hebben hunnen geest langzaam zien voorbij zweven, en de verbeelding gaat zoo ver, dat zij zeggen, hunnen eigen geest gezien te hebben, en de vaste overtuiging hiervan en de zwaarmoedigheid die dit veroorzaakte, heeft menigeen ziek doen worden en sterven. Zij gelooven ook, dat hunne vijanden, door hunne gebeden, de macht hebben, om hen te benadeelen of leed toe te brengen.