werkbijen zijn met het inzamelen van voedsel en bouwstoffen voor de ratels belast; andere die zwakker schijnen te zijn, blijven in den korf, zorgen voor de voeding der larven en vervullen huiselijke bezigheden.
De bijen leven oorspronkelijk in holle boomstammen. Onze tamme bijen bouwen in korven, waaraan men onderscheidene gedaanten gegeven heeft. Als een zwerm bijen voor het eerst in eenen korf komt, bedekken zij denzelve van binnen met een kleverig en harstachtig vocht, om de koude lucht af te sluiten; dat vocht gaan zij halen op de knoppen en jonge bladeren van wilgen, olmen, enz. Daarna bouwen zij, met was, loodrechte platte koeken van boven af beginnende. Deze koeken bestaan uit zeshoekige cellen, die aan weêrszijden der koeken geplaatst zijn met de toppen tegen elkander gekeerd. Elk der cellen heeft gemiddeld 5 ½ milimeters in doorsnede, de koninklijke cellen zijn grooter.
Tusschen de koeken laten zij ruimten, die als gangen dienen, en waardoor twee bijen te gelijk kunnen henen kruipen. Sommige cellen bevatten eieren, andere larven, poppen, honig of stuifmeel. De cel voor voorkomstige koninginnen is ruimer, bijkans cilindervormig; het getal dezer cellen gaat de 40 niet te boven en het moet reeds als een groot getal worden aangemerkt, wanneer men er 10 in eenen korf aantreft. Gemeenlijk hangen zij als druipsteenen aan den rand der honigratels; er is veel was aan deze cellen besteed, die somtijds even veel wegen als 150 gewone cellen.
Vroeger meende men dat het was uit het stuifmeel der bloemen bereid werd, echter blijkt dat het was eene afscheiding uit den honig zelve is. Die afscheiding geschiedt in zeer dunne doorschijnende plaatjes tusschen de ringen. De honig zelve wordt door de planten bereid en de bijen gaan hem in de bloemen opzuigen om het weder uit te braken in de ratelcellen.
De paring, waaromtrent veel gefabeld is, schijnt in de vlucht te geschieden, waarna het mannetje sterft; ook de overige mannetjes worden zoowel als de mannelijke larven op het eind van den zomer gedood en hun lijk buiten den korf geworpen. - De larven komen na de drie dagen uit het ei te voorschijn. Na vijf dagen schikken zich de larven tot de gedaantewisseling, zij omkleeden zich met een fijn spinsel, waarmede zij 1 ½ dag bezig zijn en veranderen, drie dagen daarna, in poppen.
Uit deze poppen komt na zeven of acht dagen het volkomen insect, de bie te voorschijn. Deze gedaantewisseling doorloopen de koninginnen spoediger, de mannetjes integendeel iets langzamer. De ledig gewordene cellen worden zoodra door de werkbijen gereinigd opdat deze geschikt zouden zijn voor het ontvangen van nieuwe eieren. Heeft de koningin, gelijk somtijds geschiedt, meer dan één ei in enkele cellen afgelegd, dan halen de werkbijen er de overtollige uit.
In het eerste van Februari tot April, worden door de koningin geene andere eieren gelegd dan die waaruit werkbijen zullen voortkomen; de eieren der mannetjes worden van April tot Mei gelegd en allen achter elkander, kort daarop volgen koninginneneieren. Op deze wijze groeit het gezin aan en zendt nu volkplantingen uit. Dit noemt men zwermen, de oude koningin is aan het hoofd en laat eene dochter achter in het rijk, dat zij verlaat.
De bijen zwerven meermalen in den zomer; somtijds komen er uit eenen korf drie of vier zwermen voort; doch de laatste zwermen zijn klein en gaan gemeenlijk te niet. Dat een korf zwermen zal, kan men reeds vooraf aan zeker geluid of gezang en aan eene ongewone beweging in denzelve voorspellen. De zwerm verlaat den korf op eenen geschikten dag, en verzamelt zich aan eenen boomtak, waaraan de bijen als eenen dikken tros hangen.
De bijen hebben vele vijanden, vooral onder de vogels en insecten. Ook zijn zij aan menigerlei ziekten blootgesteld.
Prof. van der Hoeven.
Het karakter van de eerlijkste menschen wordt door de lasteraars aangevallen, gelijk de beste krieken door de musschen nagejaagd worden.