Onze-Lieve-Vrouw, Isabella Brant, de eerste gade van den grooten meester, en zijne tweede vrouw, Helena Fourment, in de wezenstrekken van Maria-Magdalena.
Wij hebben voor deze beschrijving, de zoo merkwaardige en gewetensvolle verhandeling over de kunstwerken die de St-Jacobskerk versieren, van den geachten kunstkenner en schrijver, M. Theodoor van Lerius gevolgd.
Deze schilderij, eene der schoonste van Rubens, werd in 1794 door de Franschen ontvoerd en naar Parijs overgebracht. Den 21n October 1815 werd zij aan de St-Jacobskerk teruggegeven.
Den heer J. Verlinden, onder alle herstellers van schilderijen een der bekwaamste, zoo niet de allerbekwaamste, is, gelijk wij hooger zegden, de reiniging en herstelling van het beschrevene meesterstuk opgedragen. Hij heeft zijne moeilijke en kiesche taak reeds voor een groot gedeelte volbracht, en, te oordeelen naar wat reeds gedaan is, zal de schilderij zoo schoon, zoo heerlijk uit zijne handen komen, als zij was toen de onsterfelijke koning der schilders haar milddadig aan de Sint-Jacobskerk schonk.
Wij wenschen den heer Verlinden, die, door zijne beleidvolle herstellingen, reeds zulke groote, onwaardeerbare diensten aan de kunst bewezen heeft, welgemeend met zijn werk geluk.
Wij brengen insgelijks onzen gelukwensch aan de fabriek van Sint-Jacobs, over de zorg waarmede zij de aan hare hoede toevertrouwde onschatbare kunststukken omringt en de goede keuze welke zij weet te doen, als 't er op aankomt eenige door den tijd of anderszins noodzakelijk gemaakte werken, aan dezelve te doen uitvoeren.
Mogen alle kerkfabrieken en alle raden van museums zooveel kunstzin en gepaste voorzichtigheid hebben, als de fabriekraad van Sint-Jacobs, en zulke ervarene herstellers en kunstarbeiders vinden als de heer Verlinden er een is.
Naar aanleiding van wat voorgaat, zal het niet ongepast zijn hier te herinneren, dat in de voornoemde Onze-Lieve-Vrouwekapel, welke, volgens den heer Van Lerius, door den meester metser Antoon Maicx gebouwd en in 1645 voltooid werd, de stoffelijke overblijfselen van Rubens en zijne familie rusten. Den 24n October 1855 werd de grafkelder in het bijwezen der stedelijke regeering en der kerkfabriek geopend.
De grafkelder beschrijft een halven cirkel. In het midden is een rooster. Rond den rooster stonden vijf-en-twintig kisten, die alle de overblijfselen van het eene of andere lid van Rubens' familie bevatten. De meeste waren geheel tot stof en asch vergaan.
Op den rooster daarentegen, welke, zooals men weet, de eere- of hoofdplaats in een graf is, stonden vier kisten. De eerste kist, langs den inkoom, bevatte een geraamte, waarop men eene nog gave kanonikskleeding vond. Een arm van het geraamte was omwonden met eenen stool. Die kanonik dan, was een man van lange gestalte.
Naast hem lag een eenigszins kleiner man, en naast dien man lagen twee vrouwen, de eene van middelbare gestalte, de andere buitengewoon lang.
De gevoelens waren verdeeld, nopens de aanwijzing der kist welke het overschot van Rubens moest bevatten; maar volgens het gevoelen van deskundige personen, onder andere van den plaatsnijder M. Verzwyvelt, die zoo als gekend is, grondige kennissen in de ontleedkunde bezit, moest het tot stof vergane geraamte, op den rooster, naast den kanonik, het overblijfsel van Rubens zijn. Ziehier wat dit vermoeden nog meer kwam bevestigen.
Zooals wij reeds zegden, is de rooster de plaats in eenen grafkelder, waar de hoofden der familie rusten. Dus, hetzij nu om het even of de kanonik de biechtvader of een lid zijner familie was, Rubens moet altoos op den rooster rusten. Er bestaat dus groote waarschijnlijkheid dat het tweede mansgeraamte op den rooster, dit van Rubens is, en de geraamten der twee, daar naast liggende vrouwen, die van de echtgenooten des grooten schilders.
Wat de andere geraamten aangaat, de deksels der kisten waarin zij liggen, waren meestal ingevallen. De kisten waren met koperen nagelen toegemaakt geweest.
Iets wat de verbazing opwekte van al degenen die bij het openen des grafkelders tegenwoordig waren, was dat het stroo, waarop vele geraamten rustten, zoo vele eeuwen goed bewaard gebleven was.
In tegenoverstelling met wat de vrouwen doen, is er onder tien mannen niet één die naar het uiterlijke, naar kleeding, handenspel, neus, gang, voeten en haarvlecht ziet.