Labor, de pianist des Konings van Hannover.
Deze pianist, welke in de maand Maart laatstleden zich te Parijs ophield, is blind; de Koning, zijn meester, is het ook en deze twee blinden troosten malkaêr, de eene door het uitvoeren, de andere door het aanhooren van uitmuntende muziek. Labor is blind geboren, hij heeft nooit zijne piano anders gezien dan... met de handen. Van muziek heeft hij niet het minste gedacht, hij bezit er niet het geringste element van. Hoe zou hij er iets van weten, de arme man, vermits hij nooit eene noot gezien heeft? Het is door eene buitengewone ingeborenheid, door eene overgroote geschiktheid en eene gansch uitzonderlijke organisatie dat hij er toe geraakt is te worden wat hij is: een overheerlijke pianist, een virtuoos van zeldzame kracht, kortom een blinde Liszt. Ziehier hoe hij zijne eerste stukken aanleerde. Zijne voortreffelijk in de muziek ervarene zuster, zette zich aan de piano; hij zat bij haar, de ziel geheel opgesloten in de ooren; hij luisterde: zij speelde een, twee maal een stuk en de blinde onthield het. Dan nam hij plaats aan het klavier en herspeelde wat zijne zuster had uitgevoerd. Wanneer zijne zuster eenmaal gespeeld had, kende hij het stuk; twee maal, dan was hij zeker van zich zelven, maar drie maal.... dan miste hij nooit. Eene fuga of een contra-punt moest hij nooit meer dan driemaal hooren. Dit was het hoogste getal zijner studiën. Zijn wonderlijk geheugen miste nooit. Labor heeft het grootste repertorium, welk ooit kunstenaar gehad heeft. Hij componeert daarbij zelf en zijne werken, zegt men, zijn zeer merkwaardig.
De koning van Hannover heeft eene groote vriendschap voor dien verdienstelijken kunstenaar, door dezelfde kwaal als hij geteisterd; zijn pianist is zijn gunsteling.
Indien de armoede de moeder der misdrijven is, zoo is gebrek aan verstand er de vader van.