Het nieuwe eiland in den Griekschen Archipel.
In het zuiden van den Griekschen Archipel, nabij het eiland Santorinus, is uit de golven een nieuw eiland opgerezen. Den 29n Januari ll. begon de zee, daar ter plaatse, eensklaps te koken, werd rood en bedekte zich vervolgens met schuim. Kort daarop, rezen ellenhooge vuurkolommen uit het water en gudste naar alle kanten heen eenen geweldigen solferregen. Toen dit vreemde tempeest bedaard was, bemerkte men dat op de plek waar het met de meeste hevigheid had gewoed, een eiland uit de zee was opgerezen. De grond van dat nieuwe land, althans wat de bovenkorst betreft, bestaaat geheel uit puimsteen, zoodat het, althans voor zeer langen tijd, wel geheel onvruchtbaar zal zijn. Misschien ook dat het nieuwe land weêr betrekkelijk spoedig naar den bodem der zee zal terugzinken.
Sommigen onzer lezers, zullen misschien vruchteloos de oplossing zoeken van het natuurwonder waardoor dit eiland voortgebracht werd. Hun ten gevalle, zullen wij het in twee woorden verklaren.
De wetenschap heeft sedert lang bewezen, dat de aardbol waarop wij leven, oorspronkelijk eene kokende, vloeibare massa geweest is. Door verschillende oorzaken zijn de bovenste lagen dezer massa afgekoeld en tot stollen gekomen, zoodat allengs de harde, vaste korst ontstond die wij land, grond, aarde noemen en onze wereldbol voor bewoning geschikt en tot het voortbrengen van boomen en gewassen vatbaar werd.
Het middenpunt van den aardbol is echter nog steeds in zijnen eersten kokenden, gloeienden en vloeibaren staat, zoodat wij en al de aardbewoners, in den vollen zin des woords, op eenen vreeselijken vuuroven leven. De harde korst, in vergelijking met de grootte van den aardbol, wiens middellijn 12,000 kilometers bedraagt; de harde, afgekoelde korst is zoo dik niet als men dat wel zou geneigd zijn, zonder onderzoek, te gelooven.
Indien wij veertig kilometers diep graafden, zouden wij reeds den vreeselijken, onvergelijkbaren vuurhaard, die wezenlijke hel welke in 't middenpunt der aarde brandt, bereiken.
Reeds op eene diepte van 3 kilometers is het, onder den grond, zoo heet, dat het water er kookt.
Op 20 kilometers diepte krijgt men eene hitte van 636 graden.
En in 't middenpunt der aarde, ter diepte van 6366 kilometers, zou de hitte tot den fabelachtigen stand van 200,000 graden klimmen, zegge twee-honderd-duizend graden!
Men begrijpt dat het ijselijk forneis welk sedert het begin der tijden 's aardrijks ingewanden blakert, gasdampen moet uitwasemen die zich eenen uitweg naar boven moeten zoeken. Vandaar de vuurspuwende bergen, de vulkanen, de heet-water-bronnen enz. Vandaar ook de opwerping van het nieuwe eiland in den Griekschen Archipel. Daar waar dit eiland is ontstaan, heeft het onderaardsche vuur den bodem der zee doorgebroken, en zóó hevig was zijn gloed, dat al het water der zee dat in het geopende gat stroomde, aanvankelijk de vlammen niet kon blusschen! Zóó geweldig was de hitte van dien uitbrekenden vuurhaard, dat het water der zee er door aan 't koken gebracht werd, en de vlammen en de gloeiende solfer van uit de diepte der wateren tot boven dezer oppervlakte zich eenen weg baanden!
Bestonden de vuurspuwende bergen niet, zoo zoude men voorzeker meer van dergelijke gebeurtenissen hooren. Europa telt 7, Afrika 8, Amerika 37 en Azië 23 bekende vulkanen.
Op eenigen afstand van de stad Torre-del-Greco, in Sicilië, bestaat een schiereiland dat in het jaar 1794 door de toen voorgevallene uitbarsting van den Vesuvius werd gevormd.
In eene beschrijving van de uitbarsting des bergs, van den verdienstelijken natuurkundige G.K. Timmer, vinden wij het feit aangestipt in de bewoordingen welke men hieronder zal aantreffen:
‘Door eene uitbarsting van den Vesuvius, in het jaar 1779, was de krater van dezen berg voor een groot gedeelte verstopt, zoodat alle kleine uitbarstingen, waardoor de berg zich van tijd tot tijd ontlastte, bijna geheel ophielden. Gedurende 15 jaar, tot in 1794, was de berg, als ware het, in rust; zelfs waren de kolommen rook, die anders boven denzelve zweefden, geheel verdwenen. Deze schijnbare kalmte en gunstige gesteldheid veranderde echter spoedig in de ontzettendste tooneelen. Eenige dagen voor de uitbarsting zag men dikke wolken zich boven den berg samenpakken, de bronnen verdroogen en op sommige plaatsen tusschen den krater en de stad Torre-del-Greco rook uit den grond opstijgen, terwijl men tevens nu en dan lichte schuddingen bemerkte. De inwoners der stad sloegen echter op deze verschijnselen weinig acht, omdat dezelve in die streken niet zeldzaam zijn. Doch in den nacht van den 10n op den 11n Juni, ontwaarde men eenen hevigen schok, waardoor zelfs de klokken van het sterke koninklijk paleis te Caserta aensloegen. Eenen dergelijken schok, hoewel minder sterk dan de vorige, gevoelde men den 15n Juni, en deze werd gevolgd door eene geweldige uitbarsting van den Vesuvius. Vuurkolommen van verschillende grootte en gedaante volgden elkander op, terwijl de gloeiende lavastroom uit de zijden des bergs nederdaalde. Dit alles ging vergezeld van een verschrikkelijk geluid, hetwelk den sterksten donder in hevigheid overtrof. De aarde beefde; de huizen waggelden op hunne