Tentoonstelling van teekeningen der heeren G. Guffens en J. Swerts in het Verbond voor kunsten, letteren en wetenschappen, te Antwerpen.
‘Juweelen en kleederen zijn de gewone onderwerpen harer gesprekken. In één woord, zij vergapen zich altoos aan het stof en aan het uiterlijke, maar nooit denken zij om de gaven van het verstand, die nogtans den mensch voortreffelijk in zichzelve, en zeer nuttig ten aanzien van anderen maken. Wanneer men de vrouwen dus altoos bezig ziet hare inbeelding te verblinden en hare hersenen met bonte kleuren op te vullen, zoo moet men zich geenszins verwonderen als men hare opmerkzaamheid veel meer gevestigd ziet op onbeduidende en uitwendige dingen dan op hetgene bekwaam is, om ons wezenlijk en inderdaad gelukkig te maken.
Het ware geluk is een vijand van pracht en gerucht; het ontstaat niet min uit het genot van zich zelve, als uit de vriendschap van een klein getal uitgelezene menschen. Alles wat het van noode heeft vindt het in zich zelve en in zijnen kleinen kring; de menigte van toeschouwers of ooggetuigen zijn hem niets.
Integendeel, het gewaand geluk schept zijn vermaak in de menigte van menschen en in de oogen der wereld tot zich te trekken. Weinig voldaan over de toejuichingen die het zich zelve kan schenken, zoekt het de bewondering van anderen gaande te maken. Het bloeit in de hoven en in de paleizen, in schouwburgzalen, in talrijke vergaderingen, en het verdwijnt zoodra er geene oogen meer zijn om het te beschouwen.’
Op 28 Maart en volgende dagen waren in het Verbond voor kunsten, letteren en wetenschappen een zeventigtal teekeningen van muurschilderingen, door de heeren Guffens en Swerts uitgevoerd, tentoongesteld. Onder deze teekeningen kwamen wezenlijke meester-gewrochten voor. Wij hopen dan ook later gelegenheid te zullen hebben ons breedvoeriger over de werken onzer zoo arbeidzame kunstenaren uitteweiden.
In de bovenstaande plaat, welke ook in deze tentoonstelling prijkte, is het werelddeel Afrika zinnebeeldig voorgesteld, door eene vrouw op wier gelaat de schilder de zinnelijkheid heeft willen uitdrukken, als het kenmerk van den stam van Sam, door wien Afrika bevolkt werd.
De afgod waarop zij de eene hand steunt, geeft de dweepzucht, de heidendienst te kennen; de dubbele hoorn des overvloeds, welke zij in de andere hand houdt, ziet op de gezegende veelvuldige oogsten en den rijkdom van Afrika's weelderige landouwen.
In de verte blauwen de heilige gedenkteekens, eene pijramide, een obelisk, een sphinx; de uitgestrekte woestijn sluit den gezichteinder.
Rechts en links worden de handel in pelterijen en pluimen door eene leeuwenjacht en eene jacht op struisvogels voorgesteld.
Deze plaat is een gedeelte der fries van de kamer van koophandel