De Vlaamsche School. Jaargang 12
(1866)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 29]
| |
Kijkjes in het natuurleven.
| |
[pagina 30]
| |
zwart, verstorven en bedorven. Ook, wanneer tegen den middag de zon weder lachend doorbreekt, is er rondom geen leven te zien noch te hooren. Alleen het wijfje des vermoorden zangers zit daar op den grond, treurig en roerloos, en de geheele natuur schijnt hare smart te eeren en te eerbiedigen, door hare majestatische stilte. Niet lang duurt het nogtans, of daar komen kleine werkzame knapen af om eene betamelijke begrafenis te bereiden. Het zijn kleine zwarte kevers, met gele strepen op de vleugels; sedert honderd jaar en langer zijn zij algemeen gekend onder den naam van doodgravers (necrophorus vespillo), en toch zeer weinig nagespeurd. Door de nog verwarmende zonnestralen opgewekt en door den reuk geleid, komt er welhaast een hunner brommend bijgevlogen en op dien volgen er nog vijf anderen. Eerst loopen zij vol geslis rond den doode, bezichtigen hem met veel zorg en verstaan zich dan over de maatregelen die behoeven genomen te worden. Dan kruipen zij allen onder den vogel, stellen en schikken zich volgens zijne zwaarte, tillen hem op en dragen hem langzaam en statig - gelijk het doodgraveren past - naar de begrafenisplaats, dat is van den harden bodem naar een dicht bijgelegen zachter grondplekje. Zij halen dan, zonder ooit den arbeid te onderbreken, de aarde onder den doode uit, zij scharren die namelijk met de beenen achter zich weg, op zulke wijze dat zij rondom als eenen dijk vormen en het lijk altoos, door eigene zwaarte, lager en lager zinkt. Op bijna ongeloofelijk korten tijd kunnen de kevers aldus het doode dier eenen halven, ja, en ook eenen heelen voet diep begraven. Onze lezeressen kunnen dien merkwaardigen arbeid onder eigene oogen zien gebeuren, indien zij eenen dooden vogel, mol, kikvorsch of eene doode muis ergens in den hof willen leggen. Onze kleine bazen weten daar bij de oprecht groote moeilijkheden te overwinnen, die in hun werk mochten voorkomen; zoo heeft men, bij voorbeeld, ondervonden dat zij eenen kleinen rechtstaanden stok, waaraan eene doode muis vastgebonden was, insgelijks ondermijnden tot hij neerviel en zij hem dan, te samen met het lijk, konden begraven. Ons vogeltje is welhaast ter aarde besteld; terwijl nu nog een kleine heuvel hem overwelft en die ook welhaast gelijk is geloopen - krassen daar boven hoog in de ruwe herfstlucht de trompetten-toonen der voorbijvarende groote trekvogels. En hunne weemoedige afscheidsroepen zijn als treur- en doodgeluid over het graf van hunnen verwante, van den kleinen gemoedigen zanger. Dan sluipen eenige der kevers nog eens in het graf - om er hunne eieren te leggen - met welk doel zij het doode lichaam gezonken hebben - en weinigen tijd daarna, nu zij de zending hebben volbracht waarvoor zij in leven waren geroepen, sterven zij op hunne beurt. Zoo volgen op elkander, in eeuwigen omloop der verhevene natuur, zonder verpoozing, het scheiden en het komen, - het leven en het sterven. En gelijk uit de verstorvene lichamen weder stof ontstaat tot nieuw en frisch leven, gelijk, zelfs in den droeven tijd des akeligen winters, de slapende knoppen ons de terugkomst beloven der guldene lente - zoo smeult ook in 's menschen harten, te midden des bittersten lijdens, de levendige vonk der hoop, der hoop op wederkomst van verzwonden geluk. Karl Russ. |