De Vlaamsche School. Jaargang 12
(1866)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijDenderleeuw.
| |
II.Reeds lang zweeg 't angstgeklep op de hooge kerketoren,
En nu was gansch de brand voorbij;
Nu mag men op het puin hunn' droeve klachten hooren,
Want ze zijn zonder woon: een twintigtal nabij!
| |
[pagina 23]
| |
Geen woon, geen bed, geen brood, oh! hoort hun droevig steenen,
En wat zal 't morgen zijn?
Wie komt hun hulp en troost en haard en bed verleenen,
Wie lenigt druk en pijn?
Geen woning meer op aard', beseft gij dit, o rijken?
o, Weest gevoelig dan, wilt voor wat geld niet wijken
Dat laafnis brengen kan aan d'overgroote smart
Dier afgebranden daar, aan hun gefolterd hart.
Zietdaar een arme weduwvader,
Hoe oud, hoe sukkel is hij toch:
Zijn huis stond ook de vlam te nader,
Waar is zijn kreupel kindje, och!
En verder eene schaamle vrouw,
Zij ijlt verdwaald en zoekt haar kroost....
De brand die dompelt haar in rouw,
Och geeft, och geeft haar heul en troost.
Zij zwerven ginds, het hoofd gebogen,
Het hart vol leed, het dorpje rond;
De tranen bigglen uit hun oogen,
Bij 't zicht van de uitgebranden grond.
Maar, arme lieden, wanhoopt niet,
Een lichtje glimt daar in 't verschiet,
't Is de Liefdadigheid,
Die u zoo zacht
Thans tegenlacht:
Inschrijvingslijsten zendt men rond,
Men maakt uw wee, uw lijden kond;
Hoe bitter gij daar schreit.
Men geeft voor u koncert en feest,
En giften vallen om het meest;
't Is de liefdadigheid!
Liefdadigheid, ô hemeltrans,
Hoe zalig is niet uwen glans
Te Denderleeuw!
Kom, rijk man, geef, kom, milde, kom,
Ze zijn ginds zonder huis alom,
Bij koû en sneeuw.
Des DendergallemsGa naar voetnoot(1) toonen schallen,
Voor penningen die nedervallen,
Voor weez en weeûw':
O burgers, Aalstenaren, milde goede harten,
Gij kent der armen nood, gij kent zijn druk, zijn smarten,
Mevrouw, mijnheer,
Legt uwen penning bij dat feest,
Liefdadigheid is graag de grootste burgerdeugd,
Mevrouw, mijnheer,
Ach, geeft toch heden om het meest.
Uw' almoes baart dáár zoo'n warme zielevreugd,
Erbarming voor den nood, gij, goede milde harten,
't Is voor het schamel volk, tot leenging zijner smarten.
................
................
O rijken, dank, op voorhand dank,
Gij hoordet den liefdaadgen klank,
En gaaft hun woon en bed:
God loone u voor deez' goede daad,
Gij gaaft hun weder woon op straat,
En Denderleeuw is weêr gered!
Victor Van de Weghe,
Onderluitenant bij het 10e regt. Yperen, 7n Februari 1866. |
|