M. Suys loochende zulks, de zaak werd voor den tribunaal verzonden. De rechtbank van eersten aanleg hield zich wijdvoerig met de zaak bezig. Verschillige onderzoeken hadden plaats.
MM. Gallait en de Keyser werden als experten benoemd, doch deze dachten te moeten weigeren en werden vervangen door bouwkundigen van Antwerpen en Luik. De rechtbank bevool nog dat MM. Suys en Gerard in logie zouden treden, om ieder eene schets der tribunen, welke opgericht werden, te teekenen, opdat de rechtbank over hunne bekwaamheid zou kunnen oordeelen.
Al deze operatiën waren M. Gerard voordeelig, de rechtbank erkende zijne eischen als gegrond zijnde, en veroordeelde M. Leo Suys tot het betalen van 2000 fr.
M. Suys beriep zich voor het hoogere gerecht. Dit geschiedde over zes jaar, en zoo groot is het getal der bij het hof van beroep aanhangige zaken, dat slechts over eenige weken de zaak kon opgeroepen worden.
Drij zittingen werden aan de pleidooien toegewijd: MM. Lejeune en Allard, vader, traden op voor M. Suys, en MM. De Becker en Orts voor M. Gerard.
Eindelijk heeft het hof uitspraak gedaan en het arrest der rechtbank van eersten aanleg op alle punten bevestigd, en bij gevolg bestatigd dat M. Gerard wel degelijk de steller is der plannen, welke M. Suys als de zijne uitgaf en deed uitvoeren.
Die uitslag heeft te Brussel, en bijzonder tusschen de kunstenaars, een diepen indruk gemaakt.
Gent. - Voor den wedstrijd, door de maatschappij van nederlandsche letterkunde en geschiedenis De Taal is gansch het volk, uitgeschreven tot het opstellen van een historisch drama, zijn de volgende stukken ingekomen:
No 1. Gent in 1477 of de regeering van Maria van Burgondië, historisch drama in vijf bedrijven en zes tafereelen. Kenspreuk: Sancta Sanctis.
No 2. De dochter des beuls. Vaderlandsch drama in vier bedrijven en zes tafereelen. Kenspreuk: ‘Voor het tooneel moeten de vaderlandsche feiten toch min of meer eenige veranderingen ondergaan.’
No 3. Philip van Artevelde. Drama uit de vaderlandsche geschiedenis. - Kenspreuk:
‘Acteurs, 't groote drama van ons Gent,
Gegroet, gegroet, verdwenen sterrenglans!’
No 4. De zoon die zijn vader onthoofdt, drama in vier bedrijven en vijf tafereelen. - Kenspreuk: ‘Mijn vaderland is mij niet te klein.’
- Ondanks het ongunstig weder werd het eerste winterconcert der koninklijke Choormaatschappij door een talrijk en uitgelezen publiek bijgewoond: en geen wonder! - Het programma was ook uitlokkend. Weber's ouverture van Oberon, dit heerlijke gewrocht opende het feest; daarna kwam het aria uit Jerusalem, zoo prachtig voorgedragen door den heer Eechout, dan het choor Les Faucheurs, van P. Benoit; een magistraal stuk, waar de Choormaatschappij het verleden jaar in Frankrijk eene zoo schitterende zegepraal mede behaalde, en dat zij nu weder wondergoed uitvoerde. Eindelijk werd de cantate De Wind, des heeren Emmanuel Hiel, waarvan wij de woorden op bl. 110 hebben medegedeeld, en van Leo Van Gheluwe uitgevoerd. Wij kunnen met genoegen aanstippen dat de componist de verwachting der kenners overtroffen heeft; over het geheel beschouwd mogen wij zeggen dat de jonge componist een heerlijk, grondig doordacht en diepgevoeld werk geleverd heeft; na het aanhooren dier schoone schepping kan men niet nalaten te zeggen: hoe jammer toch dat eene onpasselijkheid den jongen man gehinderd heeft zijn werk voor den prijskamp tijdig af te maken; wij zijn er van overtuigd, dat zeker geene onderscheiding hem zou ontbroken hebben. Daarom hopen wij, dat de heer Van Gheluwe den moed niet verliezen zal, maar met iever zijne studiën zal voortzetten om binnen twee jaren krachtiger en machtiger in het strijdperk te treden.
De cantate, op eene heerlijke wijze voorgedragen door de dames Van Haute en Volckert, de heeren Hendrik Gevaert en Remy Van de Waele, door de leden der Choormaatschappij en de kinderen der stadsschool nr 11, geholpen door een goed bezet orchest, werd luidruchtig toegejuicht.
Na de uitvoering der cantate werden de heeren Van Gheluwe en Hiel luidruchtig opgeroepen, door het publiek begroet en vereerd met talrijke bloemruikers.
In het eerste en het tweede deel van het concert liet zich onze groote violoncellist Servais hooren. Dat was een waar feestgeschenk door de maatschappij aan hare talrijke leden gegeven. Wie kent niet het betooverend talent, de schitterende uitvoering van dezen meester? - Heeft de Choormaatschappij allergelukkigst hare concerten begonnen, dat zij aldus voortga en, wanneer zij kan, nogmaals haar talent gebruike om vlaamsche werken voor te dragen, dan zal zij geen geringe dienst aan de vaderlandsche kunst bewijzen.
Leuven. - Verschenen bij W. Robyns, in de Muntstraat: Jaarboekje voor 1866. Dit werkje, door de verdienstelijke letterkundige maatschappij het Kerssouwken uitgegeven, bevat een groot aantal bijdragen in poëzie en proza, onder ander: De openbare aanbesteding der arme dischgenooten, een keurig dichtstuk door Mev. Van Ackere; Liederen zonder muziek, door J. Staes; de Leuvensche Peetermannen, door Lod. Stroobant; drie onuitgegevene dichtstukken van wijlen D. Cracco. Verder nog verschillige stukken van E. Marcellien, J. Rysheuvels, Boschmans, B. Stevens, P. Lansens, Th.Q. Herremans, enz.
- In de drukkerij van M. Peeters, is verschenen: Joannis Baptistae Faure, e Societate Jesu, dubitationes Theologicae de judicio practico, quod super paenitentis, praecipue consuetudinari aut recidivi, dispositione formare sibi potest ac debet confessarius, ut eum rite absolvat.
Luik. - Men schrijft uit deze stad: ‘Onze stadgenoot M. Dumont, een der beste aardkundigen van België, is sedert tien jaren overleden. Reeds van over jaren werd er besloten, dat er hem een standbeeld op eene der openbare plaatsen zou opgericht worden. Het beeld is sinds lang voltooid, en die, welke het hebben gezien, verklaren dat de trekken van den luikschen geleerde met eene opmerkelijke gelijkenis zijn terug gegeven. Maar zou men het gelooven? Het standheeld, reeds sedert jaren te Luik aangekomen, is nog uit zijne inpakkingskist niet gehaald! Begrijpt men dergelijke zorgeloosheid van wege het plaatselijk bestuur?’