Groote prijskamp van schilderkunde (gezegd van Rome), bij de koninklijke Academie van Schoone Kunsten van Antwerpen.
In den loop van het jaar 1865 had de groote prijskamp in de schilderkunde plaats; het Staatsblad van 19 augusti bevatte het volgende koninklijk besluit:
‘Art. 1. Bij afwijking van art. 49 van het koninklijk besluit van 27 maart 1855, houdende herinrichting der koninklijke Academie van schoone kunsten te Antwerpen, zullen de stukken, vervaardigd voor de groote prijskampen bij die Academie gesticht, niet meer tentoongesteld worden alvorens beoordeeld te zijn.
‘Na de beoordeeling zullen ze gedurende acht dagen te Antwerpen en te Brussel tentoongesteld worden.’
De jury des prijskamps van 1865 was samengesteld als volgt: De heeren J. Canneel, bestuurder der koninklijke Academie van Gent;
N. de Keyser, bestuurder der koninklijke Academie van Antwerpen; |
L. de Taeye, bestuurder der koninklijke Academie van Leuven; |
Le Brun, overste en d.d. bestuurder der afdeeling van schoone kunsten bij het ministerie van binnenlandsche zaken; |
Br. Hendrik Leys, kunstschilder, te Antwerpen; |
J.F. Portaels, kunstschilder, te Brussel; |
Robert, kunstschilder, leeraar aan de koninklijke Academie van Brussel; |
J.J.F. Stallaert, bestuurder der koninklijke Academie van Doornik; |
E. Slingenyer, kunstschilder, te Brussel; |
J. Swerts, kunstschilder, te Antwerpen; |
Ch. Wauters, kunstschilder, te Brussel. |
Het onderwerp aan de mededingers ter uitvoering gesteld was het volgende: ‘De plaatsing der lichamen van de heiligen Petrus en Paulus in de catacomben; de apostelen ondergingen beide de marteling op hetzelfde oogenblik. Petrus werd gekruisd, Paulus onthoofd; hunne lichamen werden geplaatst in de catacomben; eenige oostersche christenen waren voornemens de lichamen over te brengen naar hun land.’
Van zoodra als de stukken tentoongesteld waren, verdrongen zich de nieuwsgierigen in de zaal der Academie, Venusstraat.
M. Hennebicq, van Doornik, aan wiens werk den eersten prijs werd toegekend, maakte een tafereel dat door opvatting, door gedacht indrukwekkend is, doch waarin het bewijs doorstraalt dat de jonge verdienstelijke schilder zich niet genoegzaam heeft weten te verplaatsen in den toestand door hem gemaald. De heer Hennebicq laat het bijzetten der lichamen in de catacomben over dag geschieden, iets wat de eerste christenen die aan de vrome verrichting deelnamen onvermijdelijk zou blootgesteld hebben aan het lot door Petrus en Paulus ondergaan. Onder dat oogpunt beschouwd, heeft de kunstenaar dus gemist.
Petrus en Paulus liggen op eene voor een altaar staande berrie; aan den rechter kant staat een priester die de gebeden der dooden leest; links verdringen zich de geloovigen, voorafgegaan van maagden met palmtakken in de hand. Het gelaat van al de aanwezigen teekent droefheid, ontzetting, schrik. De twee mannen wier lichamen voor het altaar zijn neêrgelegd, waren gisteren twee apostelen, waarvan de eene de eerste Paus was; thans zijn zij martelaren, heiligen. De achting die hunne geloofsgenoten hun toedroegen is in eenen heiligen eerbied veranderd. De kunstenaar heeft zeer goed doen uitschijnen hoe die heilige eerbied al de in de catacomben vereenigde belijders der vervolgde nieuwe leer vervult.
Wij moeten echter doen opmerken dat de verschillende kleederdrachten, namelijk van den priester enz., alsook de versieringen van het altaar, lampen en muurschilderingen eerst ongeveer drie eeuwen na het tijdvak waarin de heer Hennebicq ze voorstelt in zwang gekomen zijn. Voor het overige heeft de schilder in de uitdrukking van het godsdienstig gevoel zich wezenlijk overtroffen, en juist datgene aan den dag gelegd wat veelal aan onze jonge schilders ontbreekt. Het laat zich dus voorzien dat de primus van den laatsten prijskamp van Rome een ernstig kunstenaar worden zal.
Over het algemeen is M. Hennebicq's samenstelling als schildering wat koud van toon en al te stijf van uitvoering, te conventioneel.
Het spijt ons dat de heer Hennebicq ons geene teekening van zijne schilderij heeft medegedeeld, zooals de heer vander Ouderaa, die den 2den eersten prijs bekwam, gedaan heeft. Wij zouden dan in de gelegenheid geweest zijn, gelijk wij voor den heer vander Ouderaa deden, eene plaat te laten vervaardigen die eene duidelijke voorstelling van des jongen kunstenaars werk zou hebben gegeven. Hier zij bijgevoegd, dat de samenstelling van den heer Hennebicq, in plaat gezien, veel zou hebben gewonnen.
M. vander Ouderaa's tafereel trok vooral de aandacht door zijne echt vlaamsche kleur en den krachtigen toon waarin het was geschilderd. Het onderwerp, hoewel met betrekkelijk veel gemak bewerkt, was niet eenvoudig genoeg behandeld; het tooneel leek zoo wat al te dramatisch voorgesteld te wezen. In tegenstelling met wat bij zijnen medestrever plaats vond, had bij den heer vander Ouderaa de schilder den denker overtroffen. Op de schilderij van den heer vander Ouderaa is de H. Paulus reeds begraven onder een gewelf der catacomben, terwijl men met de graflegging van den H. Petrus bezig is; de H. Paulus houdt den martelaarspalm in de hand.
Naar onze meening heeft de heer vander Ouderaa trouwer dan de heer Hennebicq het opgegevene onderwerp gevolgd. Dat is ten minste eene begrafenis en zij geschiedt bij nacht, zoo als door de kerkelijke geschiedenis vermeld wordt. Het tafereel is in al zijne deelen zeer zorgvuldig uitgevoerd.
De schoone plaat die wij op bladz. 9 mededeelen zal een juist gedacht van de samenstelling geven.
De heer vander Ouderaa is een leerling der Antwerpsche Academie.
De heer Hennebicq ontving zijne opleiding bij de heeren Stallaert en Portaels.
De rechters van den wedstrijd hebben den eersten prijs bij verdeeling aan de heeren Hennebicq en vander Ouderaa toegekend.
Aangezien echter de reglementen niet toelaten den prijs te verdeelen, zoo besliste de jury, met eenparige stemmen, den heer minister van binnenlandsche zaken te verzoeken twee eerste prijzen toetestaan en aan den heer vander Ouderaa gedurende vier jaren eene gelijke wedde als aan den heer Hennebicq toe te leggen.