hoedanigheid van oudgediende van Napoleon, het bevel over de burgerwacht voerde, onder het hooger beleid wel te verstaan des burgemeesters.
Nu heerschte er eene groote verwarring, de een zocht naar zijn vork, de ander naar zijn stok, deze wierp twee, drie stoelen in zijne overhaasting overhoop en gene stak zijne piek tusschen de beenen des vloekenden veldwachters.
Eindelijk werden de gelederen samengesteld en de boeren begonnen moedig hunne nachtronde. Van al de aanwezige mannen ging de koster alléén niet mede op dezen nachtelijken tocht; zoohaast de wachten zich verwijderd hadden stak hij den sleutel op de deur eener nevenwoning die onder den toren gebouwd was, en terwijl hij binnentrad zegde hij schertsend tegen zijne vrouw, welke met hem bij den veldwachter uit buurten was geweest:
- Wel, Marjan, hebt ge gezien hoe bang zij waren als ik hun van spoken en dieven vertelde?
- Ik was zelf bang, fluisterde de kosteres met nog bevende stem.
- Wel, lieve hemel, lachte de koster, ik geloof, bij mijne ziel, dat zij niet de dieven, maar de dieven hen zullen verjagen....
- Ah! Ah! het zijn mannen!...
Koster Piet maakte hier een weinig misbruik van het voorrecht dat zijne geestelijke bediening hem gaf; hij had goed met de bloôheid der boeren te spotten, daar hij van alle dienst ontslagen was.
Eenige uren des nachts waren reeds verloopen en zalig sliepen de koster en de kosteres; of eerder de kosteres sliep niet goed, want zij droomde akelig en bang; zij droomde van spoken, branden, stelen, moorden... eensklaps schoot zij op uit haren eersten slaap; zij meende in de kerk een schrikkelijk gedruisch te hebben gehoord.
- Piet, Piet, he, dan, hoor, daar zijn dieven in de kerk! en ruw stiet zij haren echtgenoot tegen het lijf. Doch de koster, weinig met de herinnering aan zijne eigene verdichtsels gekwollen, was niet van zin in zijn verkwikkensten slaap gestoord te worden.
- Och! laat me gerust! geeuwde hij, en draaide zich om op de andere zijde.
- Ach! man lief, hoe kunt ge zoo zijn, daar zijn dieven, moordenaars in de kerk.
- Wat zegt ge, moordenaars in huis? en de lange magere vent wipte zich plotselings recht.
- Neen, Piet, ik heb slechts gedruisch hierneven in de kerk gehoord.
- Verdod! met uwe zotte inbeelding altijd! het is niets... maar een luidruchtig en onuitlegbaar gedruisch sneed den kwaadaardigen man, het woord af.
- Vrouw, sprak nu de moedige koster, zonder de minste aarzeling, ik moet gaan zien, wat er gaande is; en hij sprong het bed uit.
- Om Gods genade, vriend lief, wat wilt gij nu gaan aanvangen? klaagde de kosteres; blijf liever hier; zij kunnen of zullen niet in ons huis breken.... Ach, indien gij eens vermoord werdt!
Doch de koster kleedde zich in allerijl en sprak met beradene stem:
- Marjan, het huis Gods is aan mijne zorg toevertrouwd; ik mag of zal niet toelaten dat men er straffeloos eene heiligschendende diefte bega.
- Overmoed is roekeloosheid, man, ja, ik heb het altijd gezegd, gij zult uwe stoutheid eens duur bekoopen.
- Lafheid betaamt aan geenen man en aan mij minder dan aan een ander, vrouw.... Blijf rustig hier, binnen eenige oogenblikken zal ik het spel geëindigd hebben.
Onder het langzaam uitspreken dezer moedige woorden nam de koster zijn vuurroer, dat tegen den wand hing, haalde bij de flauwe schemering des nachtlichts den haan over, schudde een weinig poeder in de pan, onderzocht de vuurkei, en alzoo gewapend wilde hij het vertrek uitgaan, doch Marjan snelde hem op de hielen achterna, en riep met bewegelijke stem:
- Ei, lieve man, als gij het dan toch wagen wilt, het zij dan maar zoo, in Gods naam, maar in zulk een gevaar laat ik u niet alleen....
Hoe kon de koster wederstaan aan zulke verhevene zelfsopoffering van echtelijke liefde; neen, dan had hij geen hart moeten hebben, en zijn moedig gedrag toont dat hij een edel hart had: slechts de lafaard is gevoelloos. Ja, daar uit vloeit ongetwijfeld voort dat de meeste menschen meer dan zesdubbel stoutmoediger zijn getwee dan alleen.
Zoo was het met Piet de koster ook, eerst was hij slechts van zin eenige opsporingen rond de kerkmuren te doen; maar nu vatte hij het stoute besluit op de dieven in de kerk zelf te gaan aanhouden.
- Marjan, breng de kerksleutels mede.
- Wat wilt ge nu gaan doen, vroeg de bevende vrouw, die met eenen grooten tros rammelende sleutels kwam aangeloopen; - gaat gij de stormklok luiden, en de boeren bijeen roepen?...
- Maak dan zulk gerucht met die sleutels niet, vrouw; - gij zijt toch nog wel onnoozel, van niet te weten dat op het minste gerucht de dieven gaan loopen.
Marjan sloot voorzichtig en stijf de sleutels tegen hare borst en durfde bijna geen adem meer halen. Voor de groote kerkdeur gekomen, bleef er een onvoorzien en moeielijk raadsel op te lossen; hoe zal de koster, terwijl hij zijn geweer met de linker hand tegen den schouder drukt, en met de rechter den overgetrokken haan vasthoudt, het slot kunnen genaken en het opendraaien. Maar ja toch, wij vergeten dat Marjan hem op de hielen volgde.
- Vrouw, zegde hij met fluisterende stemme, steek den grooten sleutel in het slot, en draai stevig tweemaal rond.
Eene rilling doorliep de ledematen der kosteres.
- Wel, lieve man, denk eens na, indien de dieven het slot hooren afspringen, dan vluchten zij, vast en zeker, langs het valvenster nevens het groot altaar uit.
De koster bepeinsde zich een oogenblik en antwoordde:
- Zie, Marjan, gij kunt wel gelijk hebben; - maar wat dan gedaan?
- Dat wij wacht hielden, Piet, tot dat de nachtronde terug keert, dan kunnen zij niet vluchten, en dan zijn zij zeker altemaal gevangen, dit slecht gespuis van kerkdieven.