uw stap zacht is, wanneer gij over het jeugdige grastapijt wandelt, en wij hebben u lief omdat gij ons toelacht en naar onderwijs zoekt. Gij hebt reeds een voorgevoel van wat ik u zal leeren; maar er ontbreekt u nog veel, en wij beloonen de lieden, die uit liefde tot ons komen, met onze geheimen voor hen te ontsluieren.
Weet dan, dat mijn hoofd, gemeenzaam bloeme genoemd, op haren zachten, hollen stengel, niet eene enkele bloem is, neen, het is eene geheele wereld, eene geheele wereld op aarde!
Ieder mijner ontelbare blaadjes, welke gij te zamen slechts eene bloem waant te vormen, is eene eigene, geheele bloem... in de bloeme.
Ieder van hen heeft een leven, en zorgen, en liefde, die haar toehooren. Ieder der duizende bloempjes, welke ik op den broederlijken stengel vereenig, heeft een huisgezin, dat door eenen zorgenden man wordt bestierd, door eene geliefde gade opgeluisterd. Zij werken en zwoegen om hun talrijk kroost op te kweeken.
Een beschermend jongelingschap heeft zich rond onzen bond geschaard, om onze vrije zeden ongeschonden aan de toekomst over te leveren, om elk bastaardkind van ons algemeen huisgezin te verwijderen.
Wij kennen geen ander licht dan het ware, dan het licht der zon. - Bij het naderen van den nacht, met zijne ontleende flauwe tinten en zijne zwarte schaduwen, schaart onze jongelingschap zich te zamen en overdekt ons, ter beschutting, met ontelbare gouden schilden.
Wij zijn vrij, gelukkig en schoon, omdat wij vereenigd zijn... omdat wij beminnen!
Maar wij behouden het leven, de liefde niet voor ons alleen: wij zouden het over gansch de aarde willen verspreiden. Wanneer de tijd der bevruchting gekomen is, offeren wij ons zelven op, en er groeit om onze hoofden een zachte vederdons, die het zaad van nieuwe bloemenstaten, van nieuwe bloemenwerelden bevat. De wind voert dit vruchtbare vederwoud van ons af, draagt het in andere gewesten, en overal op zijnen doortocht wordt een nieuw bloemenleven, ons leven van broederlijkheid, rondgezaaid!’
En inderdaad, het gebeurde zoo als de bloem mij zegde.
De koele sefier was genaderd en speelde reeds in de spitten der graspijlen. Ik zag het vederwoud van de bloeme opvliegen, ik hoorde in de lucht nog roepen:
‘Vaartwel! heb dank, goede broeders, voor uwe zorgen! Wij gaan onze zending van liefde, van broederlijkheid volbrengen! Wij gaan nieuwe schoonheid, nieuw geluk, bij middel van de kracht der vereeniging stichten!...’
‘Houdt stil! - lieve bloempjes, riep ik, verwonderd en bewonderend hen na - hebt gij ook eene ziel?’
Nogmaals daalden zij neder, omzweefden mijn hoofd, klommen op en riepen van boven:
‘Leer eerst kennen of gij uwer ziel waardig zijt, kom dan weder, en wij zullen u ook het gevraagde beantwoorden.’
Niet waar, geëerde lezer, dit bloempje is schoon; gij bemint het en ook zijne taal?
Wilt gij thans die bloem kennen, zoek dan in uwe boeken van natuurkunde, klas der samengestelde bloemen, en gij zult vinden:
LEONTONDON,
dit wil zeggen: Leeuwen-tand, omdat hare bladeren gebekt zijn in den vorm der tanden van dit dier. Nog zult gij misschien met de bloem niet bekend zijn; maar zoo ik u zeg dat de Duitschers haar kettingbloem noemen, omdat de kinderen er de holle stengels van plukken, het boveneinde in de ondereinden brengen en zoo ringen vormen, die vervolgens eene geheele ketting aaneenschakelen, en zoo ik er bijvoeg dat het platweg onze bekende pissebloem is - dan zult gij lachen, en waarmede? - met uwe eigene onwetendheid!
Want de taal, die het bloempje gevoerd heeft, hoe schoon ook, is in allen deele waar.
Op den hollen stengel groeit een rond bolleken met groene blaadjes omgeven. Die groene blaadjes worden kelk gemoemd, het ronde bolleken vruchtbodem, vermits de vrucht of het zaad er op groeit. De geheele bloem is eene verzameling van oneindig veel kleine wezens, die elkander ondersteunen en beschermen. Elk blad is eene geheele, volmaakte bloem. Want gij zult er bij elk, van onder, een worteltje vinden, waarmede het op den vruchtbodem groeit; dan een kelk en vervolgens een bloemhoofdje. Binnen deze bloempjes bevinden zich de stofdraden en de stempel.
Indien gij weet dat de planten ook geslachten hebben, dat er mannelijke, vrouwelijke en onzijdige bloemen bestaan, dan zult gij reeds begrepen hebben dat de echtgenoot en de vrouw hier in hetzelfde lieve wezen door de nauwste banden verbonden zijn.
Maar het merkwaardigste is, dat het onzijdige geslacht benevens de twee anderen, in de Leontondon niet ontbreekt. Rond de ontelbare kleine blaadjes, die elk eene kleine bloem vormen, waarin het mannelijke en het vrouwelijke zich bevinden, groeien andere bloempjes, die een enkel lang blad hebben, doch waarin de stofdraden en de stempel ontbreken. Deze worden dus onzijdig genoemd, daar zij noch mannelijk noch vrouwelijk zijn.
Denk nogtans niet, dat die laatste onnuttig blijven in een gemeenebest zoo wel ingericht als dat waar over wij handelen. Zoo zij niet in den echt zijn verbonden, dan toch volbrengen zij de taak der wakende, beschermende jongelingschap, waarvan de stem der natuur heeft gewaagd: gewoonlijk opent de Leontondon zich slechts op den middag, bij helderen zonneschijn; des nachts sluiten de bloemen zich toe, of liever de onzijdige bloemen bedekken met hunne geelachtige bladen, met hunne gouden schilden, de overige leden van de bloemenwereld die op één stengel groeit.
Elk der huwbare bloempjes verwekt een enkel zaadkoreltje. Is dit korreltje rijp geworden, dan verandert de bloem van gedaante. De stempel krijgt van boven eene vederkroon; van onder is hij aan het zaad gehecht. Zoo heeft de kettingbloem het aanzien van eenen vederbos. Bij de eerste windvlaag rukken zich de vederen van de plant af, en het zaad wordt heengevoerd, op dezelfde wijze als de kinders een lichten valscherm (parachûte) met een bolleken in de lucht laten stijgen. Overal waar deze zaadkorrels nedervallen, ontstaat eene nieuwe bloem. Van daar dat men de kettingbloem op torens en muren, als ook op alle soorten van gronden ontmoet.
Een oud gebruik doet gelooven dat de persoon die eene rijpe,