Aan Z.M. Leopold II.
SIRE,
De stad Antwerpen, vertegenwoordigd door haren Gemeenteraad, komt eerbiedig zich buigen vóór de lijkbaar van Uwen doorluchtigen Vader en deel nemen aan den nationalen rouw.
Te midden der algemeene treurnis, wil zij enkel de weldaden gedenken eener vijf-en-dertigjarige regeering.
Die vredebehoudende regeering, welke aan België heeft toegelaten zich onder de bescherming der vrijheid te ontwikkelen en aldus groot te worden in de achting der volken, geeft een schoon voorbeeld aan gansch de waereld.
Geroepen om ons Vaderland te besturen zult Gij, Sire, u de edele overleveringen des belgischen volks herinneren, want Gij zijt opgegroeid in de schaduw onzer vrije instellingen, en de geschiedenis zegt U op elke bladzijde: ‘Gelukkig de Vorsten die begrijpen dat de vrede en de vrijheid, de groote bronnen vormen, waaruit der volken welzijn voortvloeit.
Is het verlies door het land ondergaan groot, de redenen tot troost zijn van zulken verheven aard, dat men de toekomst met betrouwen mag te gemoet zien.
Inderdaad, vóór het aanschijn van het aandachtig Europa, ziet Gij, Sire, gansch België als een enkel man opstaan en door zijne verkleefdheid den troon beschermen die u bestemd is.
Rond dien troon, zinnebeeld der nationale onafhankelijkheid, komen alle belgische gemeenten door vaderlands liefde aangedreven zich rangschikken en de stad Antwerpen wil tusschen die gemeenten eene der eerste plaatsen vervullen.
Vóór het nog geopende graf van Leopold I, willen wij allen, zonder eenige uitzondering bevestigen de levenskracht van het belgische vaderland, de geheiligde rechten van een vrij volk en onzen afschuw voor het vreemde juk.
Mocht de Voorzienigheid U eene gelukkige regeering voorbehouden, eene regeering, die in de jaarboeken des vooruitgangs gunstig zal worden aangeteekend!
Mochten de gevoelens die gansch het belgische volk bezielen, leniging brengen in uwe smart en in die van het Koninklijke Huisgezin.