De Vlaamsche School. Jaargang 11
(1865)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 162]
| |
De beroemde klokgieters en beiaardmakers Frans en Pieter Hemony.Het klokgieten behoort tot een der bijzonderste vakken van kunstnijverheid der XVe, XVIe, XVIIe en XVIIIe eeuwen, en verscheidene mannen hebben in dat vak, eenen roem verworven. Onder de vermaardste moeten wij rangschikken de gebroeders Frans en Pieter HemonyGa naar voetnoot1, gansch Europa door bekend. Zij werden geboren te Leverecourt in Lotharingen (Frankrijk), in het begin der XVIIe eeuw. Zeer vernufte mannen in het beiaardmaken en de toonkunde, hebben zij zich door het onberispelijk en klaar geluid der klokken eenen algemeenen roem, bijzonder in België en Holland, verworven. Zij vestigden zich te Zutphen na reeds zich opgehouden te hebben in Duitschland. Het was rond 1646. Later verplaatsten zij zich, in 1654, naar Amsterdam, waar de regeering hun toestond aan het uiteinde van de Keizersgracht eene goede klokgieterij te bouwen. Daar goten zij, in 1658, het klokkenspel voor den nieuwen toren der Oude Kerk, die 35 klokken had. Door den goeden uitval en door hunne uitstekende kunde, werden zij gelast met bijna al de beiaards die van 1656 tot 1667 geplaatst werden. Ook vonden zij eene altijddurende ondersteuning van de stadsregeering van Amsterdam Voor Hemony's tijd schijnt het klokgieten op geen hoog punt geweest te zijn. Zie hier wat Fokkens zegt in zijn werk. Beschrijvinghe der wijdtvermaarde koopstad Amsterdam (1662): ‘Maar deze Meester heeft een vondt gevonden die zeker gaat, want al de klokken zoo het op haar behoorlijk, toon kan brengen, dat er niets aan hapert, daar de vorige Meesters een klok wel 3 of 4 maal moesten vergieten, die dan noch eventwel niet heel correct was.’ Dezelfde Hemony (Frans) was ook de uitvinder van eene soort van instrument dat wij Metaal-Harmonica noemen, waarschijnlijk eenigszins in dier voege als de Glas-Harmonica en de zoogenaamde door Gusikow verbeterde en bespeelde Hout-Harmonica en de daarna ontstane Steen-Harmonica. Fokkens zegt hierover: ‘Deze Meester maakt ook langwerp vierkante staafkens van metaal of klokspijs; heel net weet hij ook die op heel en halve toonen te brengen, en deze staafkens kan men brengen 't zij op bruiloften of andere gezelschappen in een kamer waar men begeert, zij worden nevens elkander gelegd gelijk de klavieren van een klavecijmbaal, daar men met twee houten stokskens hiertoe gemaakt kan op spelen en maken zulk een zot en helder geluid of 't kleine klokskens waren, dat vermakelijk is om aan te hooren, en deze kunst is nieuw, en van niemand als van deze Monsieur Hemony, voor dezen gevonden.’ Fokkens, heeft dit zelve bij M. Hemony gehoord, en er ook het klokgieten gezien. In België was de faam der gebroeders Hemony ook zeer bekend. Zij plaatsten aldaar klokkenspelen in Antwerpen (twee op de cathedrale), Mechelen, Gent, Diest, Oostende, Averbode (abdy), Tongerloo (abdy), Michiels (abdy) te Antwerpen, en meer anderen. In Nederland maakten zij de beiaards te Amsterdam, Rotterdam, Enkhuijzen, Briel, Hoorn, Haarlem, Utrecht, Amersfort, Leiden, Arnhem, Groningen, Middelstum, Kampen, Medenblik, Pumerend en BasseveldGa naar voetnoot1. Hemony leverde ook klokken in England, en de dagbladen van October 1864 deelen ons mede dat men bij het uitbreken der oude klok op het stadhuis te Stirling (Schotland) die moest hergoten worden het volgende opschrift vond: Sit nomen Domini benedictum. Petrus Hemony me fecit, Amstelodami, Anno Domini 1669. Voorts was deze klok voorzien van Cupidos en bloemen benevens eenen wolf (het wapen der stad) en het motto: Stirlini oppiclum. In 1662 is Pieter Hemony aan den kerkbeiaard te Antwerpen komen werken. In de kerkarchieven vinden wij: ‘1662. Item, Meester Pieter Hemony clokmaker enz. gl. 42.’ Te Utrecht hebben de gebroeders Hemony eenen tijd verbleven, en woonden op het Sluis, te Voorne, aan den Leijdschen Rijn. Tot hiertoe hebben wij niet kunnen opsporen, niettegenstaande al onze pogingen te Amsterdam gedaan, om den tijd van hun overlijden te kennen. Frans Hemony leverde in 1662 (29 Mei) aan de stad Groningen een klokkenspel van 32 klokken, voor St.-Martinustoren, wegende 19,556 pond; het kostte Gl. 23,177. 16 st. De eindelijke afrekening geschiedde den 11 October 1671 met de erfgenamen van Franciscus Hemony, die reeds in 1667 overleden was. (Stads-archieven van Groningen). Pieter zijn broeder overleefde hem, vermits hij noch eene klok in Stirling in 't jaar 1669 leverde. Denkelijk leefde Pieter nog in 't jaar 1676, daar van Blankenburg schrijft in zijn Elementa Musica (s' Gravenhaghe 1739): ‘Ik heb bij den grooten klokgieter Hemony, die al die heerlijke speelwerken in Holland gemaakt heeft, in 't jaar 1676, te Amsterdam een Staaffspel gezien waar van ieder staaf, op zijn kant gelegd zijnde, een octaaf hooger klinkt als op zijn plat.’ Burney in zijne muziekale reizenGa naar voetnoot1 gedaan door Frankrijk, Italië, Duitschland, België en Nederland in 't jaar 1772, schrijft het volgende over den beiaard van Amsterdam door Hemony gemaakt, en bespeeld door een der voornaamste bekende beiaardspelers G. Pothof: ‘Vervolgens ging met den Heere Pothof op den toren van het Stadhuis, daar hij klokkenist is; waarlijk een ellendig ampt voor zulk een genie, doch, bij hem, al sedert verscheidene jaren bekleed. Zijn orgelspel had mij reeds tot verwondering gebracht; maar ik stond gansch verbaasd, toen ik hem, met zijne onbegrijpelijke vaardigheid, op dit instrument hoorde, want met beide vuisten haalde hij Passagiën er uit, die altoos noch ongemakkelijk zouden wezen voor de vingers: Trillers, Mordanten, schielijke loopen en zelfs Harpeggio's had hij in zijne macht; nimmer heb | |
[pagina 163]
| |
ik binnen zulke korte tijd, groote menigte van toonzwieren gehoord....... Hij ontkleede zich tot op het hemd; zette eene nachtmuts op, om dezen molen te kunnen draijen; en betuigde, hij ware na gemeenlijk zoo afgemat, dat hij geen woord konnende uiten. Dit klokspel heeft drie volle octaven met alle boventoetsen in 't handclawier, en twee octaven in 't pedaal: ieder benedentoets steekt vooruit op een voet lengte; de boventoetsen zijn eenige duimen hooger en een' halven voet korter; tusschen ieder is een spatie van ongeveer anderhalf duim, op dat de speler niet twee te gelijk met de vuist aanrake. Behalven het klokspelen met clawieren, zijn die, door uurwerken gedreven hier zeer vermaard. De kopere trommel weegt 4474 pond en heeft 7200 gaten, in de welke men stiften kan schuiven, die, in het omwentelen der trommel aan de hamers van de klokken de beweging geven.’ In 1657 werden de kunstenaren gelast met het klokkenspel op het Belfort te Gent, bestaande uit 37 klokken en wegende 27,446 ponden. Zie hier wat de geleerde doctor Burney zegt over dit klokkenspel, wanneer hij Gent bezocht: ‘Tot dat einde beklom een toren, daar niet alleen deze gansche stad, voor eene van de grootste in Europa gehouden overzien, maar ook de geheele inrichting van het klokspel voor zoo verre het gedreven wordt door een uurwerk, konde gade slaan. Hier zag ik den klokkennist rammelen op een soort van clawier, wiens tangen de klokken, gelijk die van staartstukken of orgels de snaren of pijpen, ten aanspraak brengen...... De klokkenist was, in den eigentlijken zin, bij zijnen arbeid, en wel recht zuren arbeid: hij zat, tot op het hem uitgeschud, met losgemaakte ringkragen in hevig zweet. Op een pedaal, tot aan de groote klokken reikende, stampte hij met de voeten, tot verscheidene levendige en zware stukken die hij met beide handen uitvoerden op een soort van boven clawier bestaande uit stokjes, die bij manier van toetsen vooruitsteken en verre genoeg van elkander liggen, dat men met de vuisten, zonder de naburige toetsen mede te raken, sterk en gezwind er op kan slaan. Deze slagtuigen, volgens getuigen, te Aelst uitgevonden, die hier omstreeks en in de vereenigde provincien in de uiterste volmaaktheid zullen worden ontmoet, schijnen eene gothischevinding; blijken van een barbaarsche smaak, bij de Franschen, Engelschen en Italiaanschen nooit nagebootst noch bevorderd. De klokkenist, liet, op mijn verzoek, met veel bekwaamheid driestemmige stukken hooren. Het gemakkelijke bij deze muziek is, dat de inwooners van eene geheele stad, zonder naar elders zich te moeten vervoegen, daaraan kunnen deel nemen; maar, een gescherpt gehoor vindt hierbij een onlijdelijk gebrek, dewijl men het geluid niet, gelijk op orgels en clavecimbels, naar believen, kan dempen, en, de toonen eener pasasie onophoudelijk door elkander klinken, waardoor alles zoo onduidelijk en verward wordt, dat het, in eenige nabijheid, een onaangenaam gedruisch moet veroorzaken.’ Tot de verbetering van het klokkenspel heeft Frans en Pieter Hemony veel bijgebracht, met hunne kunst om de klokken op hunnen zuiveren toon te gieten, 't welk hen nog geen ander heeft kunnen nadoen. Want als zij eene klok hergoten hadden, was zij altijd iets hooger van toon, als behoorde; maar om deze lager van toon te krijgen, hadden zij eene bijzondere manier; zij keerden de klokken 't onderste boven met behulp van vijf a zes man; daarna hielden zij eenen scherpen bijtel van binnen tegen de klok, tot dat zij op den behoorlijken toon was, en daarbij mocht niemand spreken noch geluid geven. De Hemony's hebben hunne kunst mede in 't graf genomen. Wonderbaar komt het ons voor, dat te Amsterdam waar zij waarschijnlijk zijn overleden niet zelfs een gedenksteen bestaat ter hunner gedachtenis. Onze groote dichters van vroegere tijden hebben vele Nederlandsche toonkunstenaars en anderen bezongen. Vondel heeft in zijn gedicht op het klokkenmuzijk te Amsterdam (1661) Hemony in dezer voege den welverdienden lof toegezwaaid: 'K verhef mijn toon in 't zingen
Aan den Amstel en het Y,
Op den geest van Hemony,
d'Eeuwige eer van Loteringen,
Die 't gehoor verlekkeren kan
Op zijn klokspijs en zijn nooten,
Ons zoo kunstrijk toegegoten.
't Lust ons op den klokkentoon
Om door luchte torentranssen
Eenen klokkendans te danssen.
Cijbele behaalt geen prijs
Door gethal van keteltrommen,
Nu de tovertransen brommen
Met een liefelijken wijs
Dan haar dolle korijbanten.
Geen of een alleen vermagh
Om te voeren nacht en dag.
Eenen rij van musikanten.
Voert dien klokhelt op 't altaar
Eens gezien in duizent jaar.
Dit gedicht is getiteld: Op het klokmusijk t' Amsterdam, Ed. Gregoir. |
|