vriend van van der Marcke en op dezes aanbeveling werd Lombart in het gevolg des Engelschen reizigers opgenomen. Tot overmaat van geluk, verleende zijn beschermer, de Bisschop van Luik, Lombart nog jaarlijks een aanzienlijk hulpgeld, dat moest dienen, om hem ongestoord zijne studie te laten vervoorderen.
Zoodra onze kunstenaar de Alpen overgetogen was, begon hij weder met vollen iever de meesters uit het Zuiden te bestuderen. Ook op de grootsche gebouwen van dit oord deed hij eene bijzondere studie, en van al wat bewonderenswaardig was, maakte hij schetsen om er eens voordeel uit te trekken.
Beurtelings bezocht Lombart Venetië, Florentië, en de daaromliggende kunststeden, tot hij eindelijk Rome tot vast verblijf nam. Daar koos hij Andrea del Sarto tot meester. Deze vermaarde kunstenaar leerde Lombart nog beter het karakter kennen der School welke hij van zijne jeugd had willen doorgronden.
Lombart deed wonderen van vooruitgang. Weldra had hij, in Italië zelf, eene faam verworven, welke hem door vele meesters uit het Zuiden mocht benijd worden.
Te midden van al zijn geluk, zijnen vooruitgang en al de eerbewijzen die hij ontving, kreeg hij eensklaps de droeve tijding, dat zijn weldoener, de Bisschop van Luik, overleden was.
Met dit sterfgeval hield het hulpgeld op, dat Lombart jaarlijks van van der Marcke ontvangen had. In plaats van zich nog kommerloos aan de studie te kunnen blijven toewijden, moest hij nu moedig aan het werk gaan, om een bestaan te vinden.
Nu hij overtuigd was, dat het hem niet meer gegeven was in Italië nog te mogen leeren, begon hij weder naar zijn vaderland te trachten. Vermogende Romeinen en zelfs Paus Clemens VII beloofden hem schatten en eereambten, zoo hij de Pauselijke Staten tot vast verblijf wilde kiezen; maar het was vruchteloos. In het jaar 1539 keerde Lambert over te Alpen terug en hij zette zich in zijne geboortestad neder als volslagen meester.
Iemand die, als Lambert Lombart, eene twintigjarige studie, met zooveel ernst en iever had gedaan, was dien titel wel degelijk waardig. Na de lente van zijn leven zoo nuttig te hebben doorgebracht, kon hij zich roemen, schilder te zijn en tevens uitmuntend bouwmeester, plaatsnijder, oudheidkundige, wijsgeer en taalkenner.
Zoodra Lombart in zijne vaderstad bewijzen van zijn talent gaf, verbreidde zich zijne faam over heel de Nederlanden. De vorsten vereerden hem met bestellingen en geschenken, en het duurde niet lang of hij had invloed genoeg, om der Gothische en der Vlaamsche kunstbegrippen, den oorlog aan te doen, welke Jan Gossaert, reeds van tien jaren vroeger, verklaard had.
Vele Vlaamsche kunstenaars, welke in den waan verkeerden dat men zoo maar van School als van kleedsel verandert, voegden zich aan de zijde van Lombart, en de kunstverbastering werd algemeen in de Nederlanden.
Weinige der leerlingen van Lombart moeten het evenwel verre gebracht hebben; de bijzonderste noemt men: Frans Floris, Willem Key en Hubert Goltzius.
Lambert Lombart is en blijft niettemin een groot meester.
Bijna al de tafereelen van Lombart zijn in Staats- en godsdienstomwentelingen vernield geworden. Daarom is het nu onmooglijk geworden grondig over de pracht en harmonie zijner kleuren te oordeelen. Doch gelukkig is een groot getal zijner scheppingen door de graveerkunde bewaard gebleven. Vele derzelven, in koper gesneden, zijn zoo merkwaardig, dat zij met de werken van Albecht Durer slechts eene en dezelfde verzameling uitmaken. Door die platen blijkt het, dat Lombart grootsch was van opvatting, vast in teekening en heerlijk in het groepeeren zijner echt geschiedkundige figuren. Wat de bouwkunde betreft, daarvan is hij een der bijzonderste hervormers.
Er bestaat van Lambert Lombart eene levensbeschrijving in het Latijn, vervaardigd door zijnen leerling Hubert Goltzius en Dominicus Lampsonius. Dit werk, waaruit de meeste bijzonderheden over 's kunstenaars leven ontleend zijn, werd te Brugge gedrukt, in het jaar 1565. Lambert Lombart huwde drijmaal en zijne vrouwen schonken hem vele kinderen.
Theodoor Galle graveerde het portret van den beroemden Luikenaar en stelde er zijn sterfjaar onder, als volgt: Floruit et obiit apud Leodienses, anno 1560. (Hij bloeide en stierf te Luik, ten jare 1560.)
V.D.B.