De Vlaamsche School. Jaargang 11(1865)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Onschuldig. Hij stapt, bedaard, met kalmen tred, Langs markt en straten voort, Gelijk een wreeden moordenaar, Geketend en gekoord. Gendarmen gaan aan zijne zij, De zwaarden uit de scheê; Het volk vervloekt en lastert hem, - Zijne ziele blijft in vreê; Hij peinst op zijne teedre vrouw En op zijn blozend kroost, Die nu van elk verstooten zijn En zonder hulp en troost. Had de arme man geen huisgezin, De doodstraf gaf hem niet. Hij weet dat hij onplichtig is Voor God, die alles ziet. Zoo wordt hij tusschen 't volksgewoel Naar Themiszaal gebracht; Van alle kanten dondert het: ‘De dood is nog te zacht!’ De rechters zitten op hun stoel, - Hij op de dievenbank; Na ondervraging en gehoor, Voor hem eene eeuwe lang, Eischt men de toepassing der wet!.... Hij huivert, schrikt en trilt, Wijl 't anders zoo geruste hart In heete tranen smilt. Nu komt de jury in de zaal Met statigheid getreên. ‘Wat is het antwoord?’ klinkt de vraag. - ‘Hij is niet plichtig. - Neen!’ De vrijspraak volgt er daadlijk op. Zijn kroost vliegt hem aan 't hart; Zijn echtgenoote weent van vreugd - Verzwonden is heur smart. De woorden: vader! lieve man! Gaan juichend in het rond, Maar hij, hij hoort die kreten niet, Hij valt verplet ten grond, [pagina 129] [p. 129] En toen hij de oogen opendeed, (Wat 's 't menschelijk leven broos!) Toen lachte hij zoo akelig - De man was zinneloos! karel de wael. Sinay 1865. Vorige Volgende