Sterfgeval.
De beroemde kunstschilder Antoon Wiertz is op Zondag avond, 18 Juni, te Brussel overleden, aan de gevolgen van de roos (erysipelas). De ontsteking was aan den voet begonnen en had zich allengs aan gansch het lichaam voortgezet.
De zesde jaargang van het tijdschrift de Vlaemsche School (1860, bladz. 77), bevat een wel geschreven artikel: Een bezoek in de bergruine van Poestun te Brussel, over de werken van dezen meester.
Op 21 Juni had de lijkplechtigheid plaats.
Duizende menschen, waartusschen de beroemdste kunstenaren en letterkundigen van België, woonden deze treurige plechtigheid bij.
Men had in de eenvoudige woonst van den kunstenaar eene kamer tot rouwkapel ingericht; op de kist lag eene eiken kroon, met rouwfloers en nationale kleuren omwonden. In de laatste oogenblikken zijns levens had M. Wiertz, volgens het brusselsch dagblad de Indépendance, den wensch uitgedrukt, in zijnen hof begraven te worden behoudens dat zijn hart naar Dinant, des schilders geboortestad, zou worden gevoerd. Men heeft zijn lichaam gebalsemd.
Ten 3 ure bracht men de kist uit het sterfhuis; dezelve werd door vier leerlingen van Wiertz gedragen: MM. Otto, Steger, Van Langendonck en De Wit. De hoeken van het baar werden gehouden door MM. Vervoort, advokaat; Gallait, kunstschilder; Simonis, beeldhouwer, en Potvin, letterkundige.
De stoet volgde eene der lanen van den hof des museums van M. Wiertz, en daar werd de kist onder een lijkverhemelte, tusschen de kolommen des voorgevels van dit museum, geplaatst.
Er werd eene lijkrede uitgesproken door M. Wala, burgemeester van Dinant, eene door M. Labarre, eene door M. Potvin, letterkundige, en eene door M. De Vos.
Vervolgens werd het lijk van den kunstschilder terug naar de rouwkapel gebracht, waar het op de begrafenis wachten moet.
M. Wiertz heeft M. Ch. Potvin tot zijn algemeenen erfgenaam benoemd. Deze is onmiddellijk met M. den minister van binnenlandsche zaken in onderhandeling getreden, om, mits zekere voorwaarden, aan den Staat, al de kunstwerken van Wiertz af te staan. Voor het gebruik van zijn werkhuis had Wiertz zeven zijner voornaamste schilderijen aan den Staat gegeven, te weten: Patrokles; de val der Engelen; de triomf van Christus; Christus in het graf met de twee paneelen Adam en Eva, en de lichtbaak van Golgotha.
M. Wiertz was den 22 Februari 1806 te Dinant geboren; hij was dus ruim 59 jaren oud. Zijn vader, L.F. Wiertz, oefende het bedrijf van kleêrmaker uit; zijne moeder heette Catharina Disière.
De nieuwe straat, welke te Elsene wordt gemaakt, recht over de woning van den kunstschilder, zal Rue Wiertz worden genoemd.
M. Jouvenel, een verdienstelijk graveerder, zal ter eere van M. Wiertz een gedenkpenning slaan, en het Journal de Dinant meldt, dat er in die stad een gedenkteeken ter nagedachtenis van dun schilder zal opgericht worden.
Op 26 Juni is het gebalsemde lijk in eene looden kist gelegd. De kist droeg voor opschrift:
ANTOINE WIERTZ,
peintre d'histoire
né à Dinant, le 24 février 1806,
dècédé à Ixelles, le 18 juin 1865.
Vervolgens is de looden kist in eene eiken geplaatst, waarop een plaatje staat met de woorden: Antoine Wiertz.
Het hart van den kunstschilder is geborgen in een gutta-percha zakje, met een rooskleurig lint toegebonden en in de looden kist gelegd, waarop men las:
Ici repose le coeur
de
ANTOINE WIERTZ,
peintre d'histoire,
né à Dinant le 24 février 1806,
décédé à Ixelles, le 18 juin 1865.
Het lijk staat tot nu toe in de lijkkapel in afwachting eene beslissing nopens de begraefplaats worde genomen. Naar het schijnt weigert het staatsbestuur de begrafenis in den hof toe te laten. De afgevaardigden van Dinant, met den burgemeester aan het hoofd, hebben het hart meêgenomen.