voor den Verwinnaar van dood en
hel; daar voor den zoogenaamden triomfboog waaronder men uit tijdelijke orde (het schip) in de hemelsche orde (het choor) overschrijdt. De vier sluitsteenen der transsept-armen zijn met de zinnebeelden der Evangelisten voorzien: St. Matthaeus, St. Joannes, St. Marcus, St. Lucas.
Het transsept ontleent buitendien (dat weet iedereen wel) zijne wijding bijzonderlijk aan de 4 Evangelisten, die door de 4 kruispijlers worden voorgesteld, die het centrum des hoogen kerkgewelfs dragen, en die onze inleiders uit de lagere in de hoogere orde zijn.
Al die dingen zijn heel eenvoudig, zegt M. Alb. Thijm, maar men moet ze toch kennen, om ze te kunnen ontwerpen en uitvoeren, en onze architekten in 't algemeen..... helaas!
De baksteenen der kolken of welfschilden zijn zuiver gevoegd; de ribben, gekleurd en met bruine steentjes geschakeerd, zijn met behulp van het penceel, naar het beloop van het metselwerk der schilden, door sierlijke randen van de ribben afgescheiden.
De muren zijn, behoudends hunne geschiktheid tot het ontvangen van schilderingen, zeer dun met zandmortel bezet, zoodanig, dat het metselwerk in zijne verdeelingen herkenbaar is. Al de boogen zijn krachtig afgeteekend en naar gelang der lagen, waaruit ze zijn samengesteld, beurtelings afgezet met bruine, gele en roode kleuren.
De polijchromie is nog geroepen eene groote taak in de herleefde bouwkunst te vervullen, en wij zijn geenzins meer in het tijdperk, toen men tot eene gothische kerk bloot het recept volgde van zoo veel puntboogen, bij zoo veel pinakels, een tantum festons en een tantum vensterbroderies, alles behoorlijk gewit - en servez bien chaudement.
Inderdaad er was al de warmte eener kinderlijke geestdrift noodig, die zich harer onkunde half bewust is, om zulke gothiek te kunnen toejuichen: maar, gelukkig voor ons, die tijden zijn geweest..... Zijn ze geheel geweest? -
De pijlers en zuilen van O.L.V. te Vechel behooren tot dat tijdperk, waarin de schalken (diensten, colonnettes) tot hare ontwikkeling gekomen zijn, daar in verbonden staan aan de zuilkern, en nog niet tot de grillige profielen der latere eeuwen en de vereenzelviging met den levensaard der welfribben vervallen zijn.
De doopkapel bezit reeds hare vonte met pyramidaal, eikenhouten deksel, dat door middel van een aan den muur gehecht ijzeren kraantoestel wordt geopend. Ons bestek laat ons niet toe ten dezen aanzien, in meerdere bijzonderheden te treden, en wij sluiten voorhands de beschrijving dezer kerk met een blik op den toren.
De toren is te-recht de opening van het hoogheilig zangspel genoemd, waarbij men de kerk vergeleken heeft. Hier is geen opvolging van effekten door streng logische wetten voorgeschreven; hier heeft de kunstenaarsgeest de meeste speelruimte. Van daar al die treurige misgeboorten in den torenbouw; van daar die groote moeilijkheid, voor die niet gaarne laken wil, om nieuwe torens te beoordeelen.
De architect der kerk van Vechel heeft getracht, in zijne sinfonie, de elementen van het godsdienstig kunstwerk, waarnaar ze toegang geeft, met volkomenheid te doen voorgevoelen.
De hoofdverdeeling van den reusachtigen spitsbouw kan drieledig worden genoemd. Het beneden lichaam van den toren vertoont in den gedubbelden ingang de Twee Naturen van hem die gezegd heeft: “Ik ben de deur” en “niemand komt tot den Vader dan door mij;” Maria, de Moeder Gods neemt hare plaats in tegen den zuilpost, die deze twee