België onder Maria-Theresia; De Pattriottentyd en de Jacobynen in België.
‘Sints eenige jaren hebben vele verdienstelijke schrijvers, zoowel in de Fransche als in de Nederlandsche taal, zich op het beoefenen der vaderlandsche geschiedenis toegelegd. De oude chronijken zijn weder opengeslagen, het stof van onze kostelijke archieven geschud, de daden onzer voorouders afgeschetst geworden. Wij hadden, helaas, niet alleen
KAREL VI.
teekening van j. de backer, plaetsneê van d. verest.
de werken, maar zelfs de namen van onze roemrijkste mannen vergeten.
En dacht men dan misschien, vermits men het eigen verleden verloochend had, om nieuwe begrippen en nieuwe instellingen bij vreemden te zoeken, men onbezorgd het lange leven der vorige geslachten, hun zwoegen, hun streven naar zelfsontwikkeling en gemeentevrijheid mogt versmaden?
Doch indien de vrije instellingen, op de nieuwe staatsbeginsels zoo haastig opgebouwd, reeds bij onze naburen instorten, indien de puinen zelfs worden gebezigd, om eene drukkende, alles samenvattende en samendringende alleenheersching te vestigen, indien alleen in de Nederlanden de vrijheid, nog onbezoedeld, het hoofd verheft, aan wat anders hebben wij onze redding te danken, dan aan dit aloude gemeenteleven, dat steeds het merg der natie, ondanks haar zelve, blijft doorstroomen? Planten, die spoedig en waterig opschieten, leven eenige dagen; boomen, die zich langzaam ontwikkelen, leven eeuwen.
Zoo ook gaat het met een volk. Instellingen ontsproten aan den aart des volks of gegrift op eigene zeden, instellingen zich langzaam ontwikkelende met de geestvermogens der natie, met de tijdsomstandigheden vooruitstrevende, zich uiterlijk hervormende volgens den smaak der opvolgende geslachten, zulke instellingen kunnen alléén stand houden en de jaarhonderden trotseren. Alle inrichting, welke tegenstrijdig is met de geaartheid, de zeden, de geschiedenis eens volks, is een onnatuerlijke aanwas, een bastaartstelsel en moet uitgesneden worden.
Daarom heeft het beoefenen der geschiedenis mij eene edele taak toegeschenen. Zij is immers de ondervinding der verledene geslachten; zij leert ons wat moet behouden, geheiligd, wat moet verworpen worden. Een volk, dat zijne geschiedenis verwaarloost, blijft altijd kind; het dwaalt langs onzekere wegen en op waggelende beenen rond, tot dat het zich werpt in de armen der dwinglandij om rust en steun te zoeken.
Dit moge God voor ons duurbaar vaderland verhoeden! - Vele kiemen van verteering en verkankering zijn echter reeds in den krachtigen eik gedrongen, welke het eerst in Europa de individuële vrijheid belommerde; toch, en dit troost ons, de gezonde sappen door de Vlaamsche beweging uit den moederschoot geput, zullen misschien nog weelderige loten doen opschieten rond dien ouden stam reeds tot in het hart verdorven.
Ik heb gedacht, mijne plicht, als burger, als vaderlander, als Vlaming te doen, met de geschiedenis der laetste eeuw in onze moedertaal, en niet zonder eenige zorg en eenigen arbeid, te verhalen.
Zonderling genoeg, het tijdvak der Oostenrijksche heerschappij schijnt maar weinig het belang onzer vaderlandsche schrijvers op te wekken.
Waarom is moeilijk te beseffen; inderdaad is er wel een tijdvak waarin men beter de werking van het oude bestuurstelsel kan nagaan, en de drijfveeren onzer vorige gemeenten zien spelen. Hetzij, dat gedurende den Spaanschen opvolgingkrijg, zij met geweld ten gronde gebogen, zich onder Karel VI met nieuwe veerkracht verheffen; hetzij, dat met eene ijzeren taaiheid, zij wederstaan aan de zachte, maar aanhoudende drukking van het Weenerhof onder Maria-Theresia; hetzij dat later zij eenen dwingeland van den troon werpen, eene republiek stichten en eindelijk, na een langen wederstand, onder het Fransche bewind verbroken worden.
Meer dan drie eeuwen lang zuchtte ons vaderland onder het juk van vreemde vorsten, en toch kon men noch de gemeente-instellingen, nog de vrijheid dooden. En als wij vrijheid zeggen, dan verstaan wij voorzeker geene volkomene vrijheid, die nog steeds te zoek is, maar eene betrekkelijk het tijdvak; kostelijke vrije instellingen, welke slechts eenige milde zonnestralen behoefden, om zich weelderig, stevig, zonder schok of stoot, in onze eeuw te ontwikkelen, ja, die voorzeker de Nederlanden gered hadden, indien zij konden gered zijn geworden.
Ik heb beproefd mijnen Vlaamschen landgenooten, een geslacht te herinneren waaraan wij raken; een geslacht, dat niet verdiend in zulke vergetelheid te liggen gedompeld, nog min den smaad en schimp waarmede men al te dikwijls de nagedachtenisse onzer vaderen bezoedelt, als men ze nog herdenkt.
Gedurende bijna tien jaren, heb ik tusschen de dagelijksche beslommeringen en bezorgdheden, die mij ten deele vielen, dezen arbeid onvermoeid voortgezet; onder het werken heeft zich den gezichteinder verbreed; ik meende in den beginne slechts eene beknopte schets van Maria-Theresias regering te malen, en ik heb de Geschiedenis der