De Vlaamsche School. Jaargang 9(1863)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Twee gelieven. (Eene vertelling). I. Daar waren eens twee kindren Zij woonden naast malkâar; De knaap had zeven lenten, Het meisje zeven jaar. Zij waren steeds zoo vreugdig, Bij 't dartel kinderspel, En zweepten hunnen draaikop, Zoo vluchtig en zoo snel. En nooit geen enkel woordje Van gramschap of van haat, Ontsteeg hun beider mondjes; - Geen tergend kindersmaed. De Vader van het knaepje Stemde in dit hartsgeneucht; De moeder van het meisje In al die kindervreugd. Zij gingen saâm ter schole En leerden hunne les Van 't eerste scholeboekje Ras konden zij er zes! En nauw een jaar verloopen Of zie, het knaapje was, Door 't nijverige leeren, Den eersten in zijn klas! En nauw een jaar verloopen Of zie, het meisje was, Door 't nijverige leeren, Ver de eerste in hare klas! II. Daar was een jeugdig meisje, Een slanke maagdelijn, Met ronde roozenwangen En leden rank en fijn. Daar was een blonde jongman, - Heel kloek en sterk gebouwd En nijvrig in het werken, - Van twintig jaren oud. Zij minden zoo malkandren, Zij liefden zich zoo zeer; Sinds jaren was hunn' liefde Nog even sterk en teêr. Van sinds de knaap ter schole Er met het meisje ging, Omvatte reeds zijn leedjes Een stelle huivering; En toen zij dan haar blikken Soms in de zijne sloeg, Wij zouden wel beschrijven Hoe dan zijn harte joeg! Van sinds het lieve meisje Met hem ter schole ging, Gevoelde zy een neiging Voor dezen jongeling. En toen hij haar weemoedig En half beschaamd aanzag, Ontviel er van haar lipjes, Een vriendelijke lach. En jaren, vele jaren, Zijn sinds in 't niet gegaan En nog blijft hunne liefde, Steeds pal en sterke staan. III. Daar gingen twee gelieven Naar 't grijze raadhuis toe, En beide hunne harten Weêrklopten blij te moê; [pagina 206] [p. 206] Daar achter, Vader, Moeder Van bruidegom en bruid; Op aller aanzicht blonk er Het gulst genoegen uit. En 't jawoord klonk in 't raadhuis... Gebonden was die echt. Toen trokken zij ter kerke Naar oud gebruik en recht. En 't jawoord klonk voor 't outer.... De bruidegom en bruid, Zij knielden zedig neder En 's priestermond uitsluit: Hij spreekt de zegeninge Op dezen plechtgen stond; En voor Gods oogen ook is Bezegeld hun verbond. IV. Gewis, is 't reeds geraden, Wie man en vrouw nu was? Het knaapje uit de schole, Die steeds er de eerste was; Het meisjen uit de schole, Die soms een huivering Onwilliglyk gevoelde Voor dezen jongeling! Karel De Waele. Sinaij, October 1863. Vorige Volgende