De Vlaamsche School. Jaargang 9(1863)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Bij het huwelijk van mijnen kunstvriend, den heere Lodewijk Hoornaert met mejuffer Annetta van Craenenbroeck. Het minnewicht wenkt u met lieflijke blikken, Die afgunst en nijd doen verstompen en schrikken; Het strooit eenen geurigen krans op uw baan, Met roozen doorvlochten, met wenschen belaân. Al hebben de kunsten u lauwren gegeven, Nu biedt u de liefde den schoonsten van 't leven; Nu smaakt gij het heil, van een zalige trouw, Gehecht aen het lot eener deugdzame vrouw. Wat is al de vreugde 't genoegen der aarde, Bij 't geen u de hemel op heden bespaarde? Wat geeft het genieten van kroonen van goud, Als 't harte blijft liefdeloos, ledig en koud? Neen zonder de liefde geen heil op de wereld! 't Is zij, die het leven der menschen bepereld; Zij is hier benêen het volzaligst genot; Ze ontleent haren oorsprong aan d'eeuwigen God! [pagina 184] [p. 184] 't Is Hij, die in milde en verhevene goedheid, Ons 't leven verengelt door huwelijkszoetheid, De vrouw aan den man en den man aan de vrouw Vereenigt; verbindt door onbreekbare trouw. 't Is Hij, die moet 't lot zijner schepselen wikken En alles wat wezen heeft stieren en schikken, Die voor alle tijden gesproken heeft 't woord: Dat Gij aan Annette en Annette u behoort. o Mocht gij, nog vele voorspoedige jaren, Het huwelijkswater in zegen bevaren En teelen een kroost, dan zijn oud'ren gelijkt: Een kroost dat met deugden op 't aarderijk prijkt! Karel Dewaele. Vorige Volgende