Aen myn' vriend den heer L....... V.....
by het afleggen van zyn notarisambt.
Tis dan beslist: de lieve vrijheid
Lacht u in al heur schoonheid aan,
En schenkt u een verheven blijheid
Bij 't zien op de afgelegde baan.
Gy groeide in drokke bezigheden
Tot eindloos nut van 't algemeen;
En, in uw stil gezin getreden,
Mocht ge er een heilge vlijt besteên.
Neen, twijfel niet, of 's moeders zegen,
Dien ze op uw' schedel nederriep,
Als zij (daar 't stofkleed ons blijft wegen)
Voor beter Vaderland ontsliep;
Neen, twijfel niet, of 's moeders zegen,
Wordt tot de minste stip volbracht,
En dubbelzalig zijn de wegen,
Waar rustige arbeid op u wacht.
Uw toekomst zal geen vlijt nog wraken,
En, mild gezegend door Gods hand,
Moog 't lachend lot, dat Gij gaat smaken,
Ras 't gene zijn van 't vaderland!
't Moog zóó der domheids boei verbreken,
Als Gij der zorgen boei verbraakt,
En kome ons de verlichting wreken
Op wat ons neêrlandsch hart verzaakt.
Nu zal de dichtkunst u doen blaken
In God- en landgeheiligd vuur;
Daar biedt de schouwburg u vermaken
In 't vruchtbaar winteravonduur.
Gij vat de spa zelfs in de handen;
Verwisseld haer voor boek of veer;
Nooit eenzaam in uw stille wanden,
Verheft Ge er u tot hooger Sfeer.
En ziet ge uw goudstar nederzinken
De vriendschapstarre schiet haar glans;
Voor U wil zij op 't lieflykst blinken
Aan onbewolkten hemeltrans.
Voor U schijnt 's aardrijks schoot te ontsluiten
In 't neêrgedaalde lentsaizoen,
Om U te lokken naar uw buiten,
In W...... frisch ontluikend groen.
Voor U 't aartsvaderlijke leven
Op 't kunst- en korenkweekend veld,
In lommerrijke abeelendreven
Waar langs een zilvren stroomtjen welt.
Zoo minde Cicero de velden;
En steeds omhuld met majesteit,
Steeds waardig Romes groote helden,
Werd hem zijn rust - onsterflijkheid.
Daar schreef hij op des menschdoms plichten,
Als consul groot, en groot als mensch;
Uw lust is 't menschdom te verlichten,
En 's menschdoms heil is al uw wensch.
Dit tuige oud-Hollandsch Maatschappije
Ook voortgeplant in Belgies oord.
Schoon ons heur stam niet meer verblije,
De wortel, Vriend - die tiert nog voort.
De Romer mocht zijn land bevrijden
Van Catilinaas vloekgeweld;
Uw zucht is dweepers te bestrijden,
Opdat 's lands heiltroon zij hersteld.
Hij schetste met een heilge veder
De vriendschap af en d'ouderdom,
Die regen' op U bloemen neder;
Groet de andre eens, juichend, wellekom!
Zoo moge uwe grijsheid zalig bloeien!
Zoo viert Gij ieder' dag een feest!
Zoo moet al 't heil U tegenvloeijen,
Gebaard door kennis, hart en geest.
|
|