Aan eene jonge ontmoedigde onderwyzeres.
Oja, juffrouw, ik stem het gaarne mede:
Uw ambt is zwaar, 't is eene taak gewis
Waar weinig vreugd of heilgenot of vrede,
Of eer of aanzien bij te vinden is.
Men treft, 't is waar, slechts distels, geene roozen,
Op hare hobbelige wegen aan;
Zy doet het hart vaak diepe zuchten loozen,
Die als een rouwklacht tot den hemel gaan.
Voorzeker t' is een moeijelijke zending,
Maar heilig ook; want gij betwist toch niet
Dat, zoo men haar getrouw en zonder schending
Vervult, zij innig zielsgenoegen biedt.
Doch daarom moet men, lieve, heur aanschouwen
Als eene plicht door Gode toevertrouwd;
En zijne hoop op hooger heilgunst bouwen
Dan wel op aenzien, aardschen roem of goud.
Want, zeg het mij, wat taak is meer verheven,
Dan die gij reeds zoo jong en trouw vervult:
Die 't arme kind de wetenschap wil geven,
Door liefde en vlijt en arbeid en geduld?
Die het op aard de pligten leert bevroeden
Voor God en Volk en Vaderland en Vorst;
En der onwetendheid de slavenroeden,
Die op hem wachten, van de schouders torscht?
Die tegen wanhoop, ongeloof en lijden,
Verdrukking, leed, zijn ziele sterken moog;
En, met wat rampen hij ooit heeft te strijden,
Den blik hem leer verheffen naar omhoog?
Die hem den weg der woestenij komt toonen,
En hoe hij dien hier te bewandelen heeft,
Opdat 't geweten zijne deugd zou loonen,
Die aan het hert en heil en kalmte geeft!
O overweeg dit, hooggeschatte lieve;
En wen gij uwe levensbaan beschouwt,
Wis dat het leed zoo diep u nimmer grieve,
Wis dat uw jonge ziele niet meer rouwt.
Geduld en moed de hand aan 't werk geslagen:
Hoop op den Heer, smeek zijnen bijstand af,
Om uwe taak, hoe moeijelyk ook te dragen,
Met uwe pligt tot aan den rand van 't graf.
En, wen gij dan uw levensloop zult enden
Zal Hij de geesten uit zijn opperwoon
Tot u, lief kind, bij 't stervensleger zenden,
Om uwe ziel te brengen, voor zijn troon;
Om dáar, omstraald van eeuwgen glorieluister,
Door niemand hier begrepen of gekend,
Te pralen verre boven nacht en duister
Gelijk een sterken aan het firmament!
Putte-Stabroeck.
|
|