De Vlaamsche School. Jaargang 9
(1863)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 95]
| |
Petrus Ximenius en Lorenço de Villavicencio.
wapen der familie ximenez-peretta.
Onder de spaensche en portugesche familiën, welke in de laetste helft der xvie eeuw te Antwerpen woonden, vindt men er verscheiden, die den naem voerden, door den kardinael Franciscus Ximenez in den aenvang dier zelfde eeuw wereldberoemd gemaektGa naar voetnoot(1). Inderdaed, zonder veel te zoeken, behoeft men slechts de Verzameling der Graf- en Gedenkschriften onzer provincie open te slâen, om onder de grafzerken van O.L. Vrouwekerk van Antwerpen dengenen van eenen Franciscus Ximenez de Leon († 1560) aen te treffen, doch die te Middelburg zou hebben te huis behoordGa naar voetnoot(2). Een ander zeer merkwaerdig gedenkschrift uit dezelfde kerkGa naar voetnoot(3), herinnert aen Rodericus Ximenez († 1581) en Ferdinandus Ximenez († 1600), twee gebroeders uit het portugesche geslacht der Ximenes Peretta, die van het Kapittel in het hooge choor eene byzondere begraefplaets hadden bekomenGa naar voetnoot(4). Elders, in S. Michielskerk, in de kapelle van den H. Norbertus, tegen het altaer, las men, vóór de vernieling dier kerk, een opschrift ter gedachtenis van Rodrigo Ximenez, zoon van Gondisalvo Ximenez († 1601)Ga naar voetnoot(1). Eindelyk in het oude S. Elisabethsgasthuis bevond zich eene ziekenzael, gebouwd, en begiftigd met eene rente van vyf honderd guldens, door de edele vrouw Anna Ximenes d'Arragon en haren echtgenoot Simon Rodriguez d'Evora († 1596)Ga naar voetnoot(2). De naem van Ximenes was dus in Antwerpen niet alleen zeer goed gekend, maer heeft ook ter fame moeten staen als dien van lieden, die van hun vermogen een treffelyk gebruik maekten. Zeer waerschynlyk dat wy met tyd en gelegenheid uit oude stukken nog meer andere persoonen zouden hebben kunnen oplezen, welke dien naem gevoerd hebben, des te meer als men aenmerkt, dat men denzelfden naem ook wel min of meer verminkt aentreft, hetzy door de verandering der hoofdletter X in S of ZGa naar voetnoot(3), hetzy door eene verduitsching van den geheelen vorm, van welke aerdigheid M.Th. Van Lerius ons by Van Mander een specimen aenwees: ‘Het beste conterfeytsel, zegt laetstgenoemde schryver, van hem (Hans van Aken, schilder van Cuelen) oyt ghedaen, is te Londen, in Enghelandt, ende was ghedaen nae een ghenoemt Pieter Semeynes, jonghman in Enghelandt, van Nederlanders afghecomen, hebbende eene schoone tronie met schoone glansende locken hayre.’Ga naar voetnoot(4) Na deze aenhaling zal de lezer zich welligt aenstonds vragen, of het portret van dien Pieter Semeynes by geval niet dat is van den man, wiens naem hy aen het hoofd dezes opstels voor heeft, en op wiens persoon Mgr. De Ram het studielievende publiek herhaeldelyk opmerkzaem heeft gemaektGa naar voetnoot(5). Doch wy moeten hier ook aenstonds ontkennend op antwoorden. Hans van Aken, geboren te Keulen, (volgens Van Mander in 1556), moet zich eerst in de schilderkunst hebben beginnen te doen kennen, als onze Ximenius reeds verre in jaren was gevorderd, zooals men straks nader zal vernemen. Hetgeen onze aendacht vooral boeide, en moest boeijen, by de byzonderheden door Mgr. De Ram medegedeeld, dit was de meening, door den hoog eerwaerden rector der katholyke Universiteit geopperd, naer aenleiding van eenen brief van Paccius aen Hopperus, dat Petrus Ximenius in 1557 te Antwerpen zyn verblyf zou hebben gehouden, weshalve wy het noodig oordeelden, ons opstel te moeten | |
[pagina 96]
| |
aenvangen door het feitelyk betoog, dat er Ximenizzen in onze stad met der woone gevestigd zyn geweest. Van daer tot de onderstelling, dat Petrus Ximenius hier zou kunnen geboren zyn, en dat wy de ry der beroemde inboorlingen van Antwerpen eventuëlyk met eenen naem te meer mogen verlengen, is de afstand niet groot, doch niets magtigt ons denzelven te overschryden, immers zooverre wy met 's mans biographie bekend zyn. Hoe het zy, Petrus Ximenius blykt een man van eene zoo diepe geleerdheid als zedigheid te zyn geweest. Zeer waerschynlyk is het aen deze zedigheid toe te schryven, dat hy by al de belgische en spaensche biografen is onbekend gebleven.Ga naar voetnoot(1). Dat het een zeer achtingswaerdig persoon moet geweest zyn, is hier uit op te maken, dat hy in vriendschappelyke betrekkingen stond met Hopperus, Paccius, Viglius en andere beroemde tydgenooten. Op aendrang der eerstgenoemden liet hy zich bewegen, by de Universiteit van Leuven eenen leerstoel te aenvaerden; maer nauwelyks had hy daerin toegestemd, of zyn zwak en besluiteloos karakter openbaerde zich. Ten tegendeele van anderen, die er zich zouden over verheugd hebben, hunne benoeming door den Koning te zien goedkeuren, had Ximenius al ras berouw, zich door de pramingen zyner vrienden te hebben laten overreden. Zoo groot was zyne verlegenheid, dat hy Hopperus ernstig bad, aen zyne benoeming geen gevolg te geven; en zoo verre ging zyne ontsteltenis, dat hy ziek, ja half waenzinnig werd. Om hem te genezen, moest men onzen geleerde zyne vryheid wedergeven en zyne benoeming zonder gevolg laten. Aldus weder gansch tot het studieleven teruggekeerd, schynt hy zich naer Luik te hebben begeven en daer in 1558 by den vorst-bisschop in dienst te zyn getreden, onzeker echter in welke betrekking. Een paer jaren later vindt men hem te Keulen en blootgesteld aen de beschuldiging van kettery, door eenen spaenschen monik tegen hem uitgebragt. Deze monik was een frater Lorenço de Villavicencio, dien wy het niet onbelangryk achten nu ook te doen kennen. Fray Lorenço de Villavicencio, van de orde der eremyten van den H. Augustinus en doctor in de godsgeleerdheid by Leuvens hoogeschool, was geboortig van Xerez della Frontera, eene stad in Andaluzië, en van edele afkomste. Geen onzer oude nederlandsche geschiedschryvers heeft hem gekend, en nochtans was het een der gewigtigste persoonaedjes van dien tyd, en wist iedereen hoezeer zyne aenklagten te vreezen waren, want hy stond regtstreeks in briefwisseling met den koning van Spanje. In de leuvensche Universiteit, onder anderen, vond hy veel te beknibbelen. Niet alleen wilde hy, dat men van de kweekelingen de stipte naleving van het katholyk geloof eischte; maer ook dat men de burgers dwong, de van kettery verdachte studenten by de inquisitie aen te geven. De stoffelyke inrigting der leergestichten te Leuven moet toen niet weinig te wenschen hebben gelaten, aengezien de monik eenige schoolzalen vergelykt by duistere en onreine beestenhokkenGa naar voetnoot(2). Naest het stoffelyke hield hy zich ook bezig met het geestelyke, en in den brief, by welken hy verbeteringen in de gebouwen der Universiteit vroeg, drong hy ook, en te regt, aen op de benoeming van goede pastors.. Hy wilde, by voorbeeld, dat er ten koste der Benedictynen en Bernardynen een kollegie voor het onderwys hunner moniken by de Universiteit zou worden gevoegd. Tot staving dezer vraeg wees hy op de behoefte van bekwame zielenherders, en zeide dat de schade door de religie geleden, onder anderen daeruit voortsproot, dat de pastors in vele steden en dorpen huerlingen en zulke botterikken waren, dat zy niet en wisten, welke leering kettersch of katholyk was, weshalve zy noch het goed konden leeren, noch het kwaed schuwen.. Hy schroomde niet de misbruiken te doen kennen, door zekere abten en proosten in het benoemen van dorpspastors gepleegd, aen welke laetsten zy zulk een gering loon gaven, dat hy er twee wist, welke slechts twintig kroonen per jaer ontvingen, en meer gevraegd hebbende, waren doorgezonden. Ten gevolge daervan waren de door die geestelyken bediende dorpen lang zonder herders geweest, zoodat de kinderen ongedoopt en de stervenden zonder Sakramenten bleven. Dit waren waerschynlyk uitzonderlyke gevallen, maer zy geven een bedroevend denkbeeld van den toestand den katholyke Kerk in dien tyd en van de verslapping der geestelyke tucht; immers zou men thans wel nergens eenen geestelyke vinden, die om eenige stuivers den doop of de begrafenis aen den arme zou weigeren!Ga naar voetnoot(1). Fray Lorenço ontzag in zyne beschuldigingen de grooten zoo min als de kleinen; tot Margareta van Parma toe durfde hy aenranden, beschuldigende hy haer die maetregels niet genomen te hebben, welke des Konings dienst vereischten, en de inquisitie ten ontydigen ure te hebben opgeschort. Als hy nu deze landvoogdes met zoo weinig omzigtigheid betigtte, is het niet te verwonderen, dat hy de regtgeloovigheid van VigliusGa naar voetnoot(2) en HopperusGa naar voetnoot(3) mede in verdenking bragt, onzen schoutet Jan van Immerzeele doodverwde als een koelen en onverschillige katholykeGa naar voetnoot(4), en Jasper Schets, toen tresorier-generael der financiën, verweet van 's Konings dienst en belangen aen de zynen op te offerenGa naar voetnoot(5). | |
[pagina 97]
| |
Zie daer de beschuldiger, die tegen Petrus Ximenius optrad, blykens eenen brief, door hem in October 1565 aen Philips II gerigt. In dezen brief schetst hy zelf met eene zonderlinge gemoedelykheid de diensten, welke hy beweerde aen den Koning bewezen te hebben, en onder dezelve rekent hy zyne aenklagt tegen Ximenius. ‘Ik leidde uit K eulen mede, zegt hy, Pedro Ximenez, een zeer geleerd man, en deed zooveel, dat hy zich onderwierp aen den geloofsonderzoeker Tiletanus, alsook aen de faculteit van godsgeleerdheid van Leuven, en dat hy hunne beslissing aenvaerdde.’ De monik maekte den Koning daer iets wys, hetgeen veeleer aen snoevery dan aen waerheid grensde, zooals kan blyken uit twee brieven der gemelde faculteit, door Mgr. De Ram uit een register der oude Universiteit overgeschreven.Ga naar voetnoot(1) Beide deze brieven, gedagteekend van 26 Juny en 20 Augusty 1561, bewyzen dat de godsgeleerden van Leuven zich den argwaen of de nydigheid van frater Lorenço niet aentrokken, en dat er veel overdrevenheid of ligtvaerdigheid in dezens aentygingen lag, ten aenziene van de vryheid door Ximenius genomen, in het bespreken van zekere godsgeleerde kwestiën. Zoo als Mgr. De Ram doet opmerken, heerscht er in de brieven der leuvensche theologanten eenen toon van gematigdheid en christelyke liefde, die zonderling afsteekt by den toon der epistels van den spaenschen monik. Maer te Madrid vonden zulke inblazingen en ligtvaerdige berigten maer al te gereedelyk ingang. Op bevel van Philips II werd er dan ook tegen Ximenius een voorbereidend onderzoek ingespannen, door de gezworen geloofonderzoekers Michael Drutius en Judocus Ravesteyn (2) Zy deelden hem eene soort van requisitorium mede, naer allen schyn door frater Lorenço zelf opgesteld. Ximenius antwoordde op de beschuldigingen door eene memorie, op dewelke doctor Johannes Hessels slechts eenige aenmerkingen maekte, die echter den beschuldigde niet ten volle overtuigden. Doch de bisschop van Luik, Robertus de Berghes, verklaerd hebbende, dat hy zich met de uitspraek der leuvensche faculteit vereenigde, schikte men de zaek in der minne, huldigende de gevoelens en de geleerdheid van Ximenius, doch hem tevens vriendelyk vermanende voortaen voorzigtig te zyn.
Lorenço de Villavicencio was alzoo ongeregtigd, zich by den Koning te beroemen, deze zaek te hebben bygelegd. De rol van aenklager, - om niet te zeggen verklikker - mogt hy voor zich houden; maer de eere om de eischen van het katholyk onderwys overeen te brengen met het ontzag aen eenen gewetensvollen geleerde verschuldigd, komt de leuvensche theologanten toe. Mgr. De Ram merkt hier verder by aen, dat de monik, noch in de brieven des bisschops van Luik, noch in eenigen akt der faculteit wordt genoemd, en dat hy, schoon den graed van doctor in de godsgeleerdheid bezittende, door de Universiteit nooit tot eenigen leerstoel werd beroepen. Dit zou aenduiden, dat hy te Leuven zoo zeer veracht werd als hy te Brussel by de gemeente in haet stond, zooverre zelfs, dat hy in 1565 uit Spanje in die hoofdstad zynde wedergekomen, en het gerucht zich verspreid hebbende, dat hy voor zich den titel van inquisiteur-generael had medegebragt, by eene volksberoerte byna werd doodgesmetenGa naar voetnoot(1). Wat Ximenius aengaet, hy schynt nadien bestendig aen het bisschoppelyk hof van Luik te zyn gehecht gebleven, en verscheiden werken geschreven te hebben, van dewelke een, en wel het voornaemste, ten doel had de geloofstwisten te doen bedaren. Men vindt hem daer aen bezig omtrent den jare 1585, en dit werk zou in 1588 hebben moeten verschynen. Dominicus LampsonisusGa naar voetnoot(2) stelde er niet minder belang in dan de andere vrienden van onzen schryver, die Ernestus van Beijeren, vorst-bisschop van Luik en tevens aertsbisschop van Keulen, op zyn heen en weêr reizen naer de eene en andere stad volgende, nu in deze dan in gene verbleef, doch meest te Keulen. Dit getuigt BurmanGa naar voetnoot(3) in zyne aenteekening op eenen brief des keulschen regtsgeleerden Metellus (November 1584) zeggende, dat Ximenius langen tyd te Keulen woonde en van tyd tot tyd naer Luik overging.
Het is dan heel natuerlyk, dat Ximenius voornemens was zyn boek den Raed en het volk van Keulen op te dragen. Dit boek werd ondertusschen niet gedrukt, hetzy, zooals Mgr. De Ram denkt, uit hoofde van des schryvers slechte gezondheid, hetzy uit hoofde der moeijelykheden, welke de overziening der kopy in den weg lagen. Inderdaed, de antwerpsche bisschop Laevinus Torrentius, almede een vriend des spaenschen geleerden, had zich met die overziening willen belasten, ten einde den schryver aldus tot de uitgave aen te sporen, en zou dezen gaerne naest zich gehad hebben, doch zag geen kans om hem te bewegen naer Antwerpen te komen. De lichaemsgebreken en herderlyke bezigheden van Torrentius kunnen overigens ook niet vreemd geweest zyn aen het onderblyven der gedachte uitgave.
Overigens, in het stuk van gebrekkelykheden had Ximenius, nevens den antwerpschen prelaet, in zynen ouden dag niets te kort. De zoo even genoemde regtsgeleerde Metellus, die van hem meermaels spreekt in zyne brieven aen Justus Lipsius, schreef den 29 September 1593, aen dien beroemden geleerde: ‘De toestand van onzen Ximenius is naer lichaem en geest goed; maer hy is zoo aengedaen door de zenuwen zyner beenen, dat hy bestendig op zyne zitbank is gekleefd, gelyk een zieke op zyn bedde.’ Blykt hieruit dat Ximenius toen nog in leven was, aen zyne identiteit met het door Hans van Aken vervaerdigde ‘conterfeytsel’ van den jeugdigen Pieter Semeynes zal nu wel niet kunnen gedacht worden. Zyn sterfjaer is ons tot nu toe onbekend.
L.C. Suyvelgheest. |
|