't Is feest.
'T Is feest in ons geboortevelden:
Gezang en juibling galmen luid,
En drukken schoon het vlaamsch gevoelen
Van ons vervoerde broed'ren uit!
Rijst op, voor vaderlijke zeden,
O dietsche vrijheid, deugd en taal,
Rijst op, verwint en kroont u weder
Met glans van d'ouden zegepraal!
O heerlijkheid van vroeger dagen,
Wel deerlijk werd die glans besmeurd;
O vaderland, ons lust geen vreugde,
Tot ge u de laatste boei ontscheurt;
Wel wordt ons lang geduld gepijnigd:
‘Plooi, vlaamsche reuzenwil, en daal!’
- Wij deinzen niet; maar schreê voor schrede
Bereiken we eens den zegepraal.
Ons blindt of stuwt geen dwaze dweepzucht;
Wij strijden met beraden moed:
Ons doel is - als de kus der liefde -
Is duurbaar - als ons goed en bloed;
Zoo heilig als onze eerste bede,
Zoo noodig als de zonnestraal:
Die koortse zal, noch wil bedaren
Dan, Vlaandren, in uw zegepraal.
Heb dank voor de eed'le, grootsche pooging,
O toekomstzwanger Vlaamsch Verbond!
De hooge magt zag twijfelend neder,
De zwakheid hief zich van den grond;
Verstand en rede, kracht en kunde, -
Spreekt: dat geen enk'le in 't donker dwaal;
Geleidt ons voort door nood en stormen -
Onwrikbaar één - ten zegepraal.
Zie, alles stemt en werkt ons mede,
Tot zelfs der Walen tegenstand;
Want elke spot, of grief, of onregt
Hitst roekloos den bedwongen brand:
Onz' klagt, onz' vloek - onz' bede, onze eischen -
't Verbonden lied in vlaamsche taal:
Dat alles wekt, en sterkt, en dringt ons
Tot een gewissen zegeprael.
Misleiden, beurt het zinkend voorhoofd
En zweert met ons in 't krachtig lied:
‘De uitzondering, de spot der landen,
Een kudde slaven zijn wij niet -
Wij zijn een volk!.’ Wee den ontaarde,
Die in besluit en hoop nog draal!
Wij moeten voort, om dood of leven,
Te samen naar den zegepraal!
Student aan de Hoogeschool, te Gent.
|
|