De Vlaamsche School. Jaargang 9
(1863)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– AuteursrechtvrijBy de opening des yzeren wegs van Eecloo-Gent.
| |
[pagina 83]
| |
Blijf steeds met moed op 't roemrijk voetspoor streven
Uws vaders, hij die Eecloos nijverheid
Heeft opgebeurd en krachtig doen herleven,
Zelfs over 't gansche Vlaandren uitgebreidGa naar voetnoot(1).
Moog steeds zijn voorbeeld u ten rigtsnoer strekken
En meer en meer de stoute geestkracht wekken
Die u bezielt, die wondren brengt tot stand!
Zijn naam zal slechts niet op het stoomtuig pronken,
Maar, in elks hart van eeuwgen glans omblonken,
Die naam blijft Eecloos toekomst aanverwant!
Zie! zie daar naakt het stoomgevaarte
Zoo vlug als 't ware een ligte pluim;
Het schiet, in weêrwil van zijn zwaarte,
Met bliksemsnelheid door het ruim,
't Schynt of 't op vleugelen der orkanen,
Vooruitsnelt langs de spoorwegbanen,
Door niets in zijne vlugt gestuit....
Daar houdt het eindlijk stil, bedwongen
Door 's meesters hand, ontsluit de longen
En blaast zijn forschen adem uit.
En nauwlijks is de reis volbragt,
Of weêr bevracht,
Bereidt zich 't vlugge stoomkaros
Ten aftogt weêr, zijn vederbos
Van vonk en rook
En damp en smook
Golft als een wimpel door de lucht.
Want slechts niet om uw roemrijk kuntstvermogen
Wordt gij alom bewonderd en begroet:
De stoffelijke welvaart kroont uw poogen,
De handel stort zijn schatten voor uw voet.
Een bron van rijkdom is u thans ontsloten:
Een toekomst, die uw' luister zal vergrooten,
Rijst als een zon uit 't scheemrend morgendrood,
Zij daagt en glan in de verte tegen:
De stoomkoets stort een stroom van milden zegen
En overvloed in uwen vruchtbren schoot!
O ja! uw smart is eindelijk gelenigd,
Geliefde stad, gij aan mijn hart zoo waard!
'k Zie u thands aan uw zusteren vereenigd
Door d'eedlen band die volkren samenpaart.
Wat zal thands nog uw nijverheid beperken
In hare vlugt, daar ze op de ontvlamde vlerken
Der stroomkracht tot aan 's aardrijks eindpael snelt,
Om daar zich in het worstelperk te wagen,
En, ja, welligt er de eerpalm weg te dragen
Die 't poogen van een ijvrig volk vergeldt?
Thands, uit het spoor der werkloosheid getreden
Waarop gij lang en hooploos hebt gekwijnd,
Geliefde stad, groet ge op dit plegtig heden
De zon van voorspoed die uw grond beschijnt.
Gij moet uw zustren nu niet meer benijden
Als gij ze 't wonder hoort gebenedijden
Dat hen een bron van voorspoed was en magt.
De stroomkoets die gij juichend moogt begroeten
Stort ook der volkren schatten voor uw voeten.
Het licht is opgerezen in uw magt!...
En gij, o volksvriend! gij die door uw poogen
Uw moederstad gesteld hebt op den rang
Waar zij thans prijkt, mijn needrig kunstvermogen
Biedt u zijn hulde in d'opgemelden zang. -
Hij noem' zich groot, om zijne heldendaden,
De man die dwars door stroomen bloeds durft waden
Naar 't doel waarop zijn' blik vol heerschzucht staart,
Slechts zij die menschlijk lijden hier verzachten,
Het welzijn hunner broederen betrachten,
Zijn groot en d'eerbied aller volkren waard.
‘Vooruit!’ zoo sprak de geest der eeuwe krachtig,
Ook in uw hart klonk dit verheven woord
En voor uw' geest verrees een beeld zoo prachtig
Als ooit de ziel eens menschen had bekoord.
En sinds, als door een hooger hand gedreven,
Hebt gij uw rijk vernuft, uw vlijtig streven
Aan een verheven denkbeeld gansch gewijd.
Gij moogt uw' schoonsten droom verwezenlijken,
Uw moederstede met een kroon doen prijken
Die haar door andre steden wordt benijd!
Het kucht
En zucht
Met wild gerucht
En woest geluid;
Het raast
En blaast
Het ronkt
En vonkt;
Het rijdt
En glijdt
En wiegt
En vliegt
Vooruit! vooruit!...
En ver en verder voortgesneld,
Langs bosch en weide en dorp en veld,
En vlug en vlugger vootgerend,
Begroeten wij het oude Gent,
Daar rijst het voor 't bewondrend oog
Met al zijn torens breed en hoog.
Wij stappen af, en even vlug
IJlt nu het stoomgevaart terug.
| |
[pagina 84]
| |
Snel voort! snel voort, o volksverlichter,
Vernietig elken hinderpaal;
O vorst der vrijheid, welvaartstichter
Volledig uwen zegepraal!
Schiet heen door rotsen en door bergen,
Wier kruinen 't werk der heemlen tergen,
Vlieg over stroom en afgrond voort,
Op de adem van den stroom gedreven,
En schenk, zoo ver er menschen leven,
Uw weldaân aan elk wereldoord!
Hebt dank, hebt dank, o stichter van den luister
Waarmede thands uwe moederstede prijkt!
Hebt dank, gij die haar opwekte uit het duister
En haar met licht en stoomkracht hebt verrijkt!Ga naar voetnoot(1)
In eigen hart- niet in de vreugdbetooning
Van 't juichend volk geniet gij een belooning
Zoo als geen vorsten smaken op den troon.
't Bewustzijn dat u 't nakroost zal herdenken
Met dank, moge u de zoetste vreugde schenken. -
De onsterflijkheid is 's stervelings rijkste kroon!
Karel Bogaerd.
Eecloo. |
|