Catalogus van het Museum van Antwerpen.
Men weet dat de eerste Catalogussen van het Museum van Antwerpen niet veel beter waren dan de boedelbeschryvingen der oudkleêrkoopers: droog en schrael, gebrekkig en onvolledig, waren zy hoogstens goed om het nummer van elk kunststuk te vinden, zonder eenig bestand over deszelfs herkomst en waerde, veel min over den meester, te geven. Waer is het te zeggen, dat iedereen niet bevoegd is om in de kunst-litteratuer de pen te voeren: hiertoe wordt niet alleen verfynde smaek en veel ervarenis, maer ook een taei geduld met oordeelkunde en belezenheid vereischt. M.J.A. De Laet beproefde de eerste een beredeneerde catalogus onzer kunstschatten te geven; doch degene die hy in 1849 leverde is hoogstens voor eene proeve te houden, welke hy ongetwyfeld zou verbeterd hebben, ware hy niet tot andere beschikkingen geroepen geweest. Deze taek was voorbehouden aen M. Theodoor Van Lerius, die in 1841 de baen der kunst-litteratuer was ingetreden met een boekje: Notre-Dame d'Anvers avant la seconde invasion française en 1794, waervan de schryver in 1853, in het tydschrift het Taelverbond, eene vertaling gaf welke eigenlyk eene verbeterde en vermeerderde uitgave is.
Een paer jaren voor dat dezelve verscheen, had M. Van Lerius zich nader doen kennen door eene Notice sur le Catalogue du Musée d'Anvers, rédigé par M. Jean-Alfred De Laet, Gand, 1851, in-8o, van 94 bl. In deze noticie, uit den Messager des sciences historiques de Belgique overgedrukt, worden een aental gebreken, feilen en mistellingen van gemelden catalogus te regt gewezen, en uit deze zoo bezadigde als welmeenende kritiek, erlangde het bestuer der koninklyke Akademie de overtuiging, dat zy iemand voor had die volkomen berekend was voor eene zoo moeijelyke taek als degene van het nauwkeurig beschryven van eenige honderde kunststukken en het was inderdaed M. Van Lerius die het grootste aendeel had by de herziening van den Catalogue du Musée, die in 1857 het licht zag.
Wy zeggen het grootste aendeel, want M. de ridder Leo de Burbure, destyds administrateur der Akademie, had zich de medewerking verzekerd van de heeren De Laet, Génard en Van Lerius, zoo nochtans, dat deze laetste den grootsten last der redactie heeft gedragen; van de 550 bladzyden zyn er omtrent 300 als zyn opstel te beschouwen.
De eerste uitgave van dezen Catalogue was in korten tyd uitverkocht en de tweede is in 1861 verschenen. Middelerwyl was het Museum, deels by gifte, deels by aenkoop, met een aental schilderyen verrykt geworden, een byvoegsel werd onontbeerlyk en hetzelve heeft eindelyk het licht gezien.
Het Supplément au Catalogue du Musée d'Anvers beslaet ruim 200 bladz. en beantwoordt volkomen aen de ongeduldige verwachting van het kunstlievende publiek. Uitsluitelyk door M.Th. Van Lerius geschreven en opgesteld, mag deze zich billyk den wettigen vader van het kind noemen; doch de geachte schryver, die byzonder wars is van alle letterschuiming, heeft nergens verzuimd ieder eere te geven wien ze toekwam, en het zich eenen duren pligt gerekend zyne bronnen aen te wyzen, zyne autoriteiten te noemen, en zoo weten wy, dat de heeren Leo de Burbure, Ph. Rombouts en P. Génard hem weêr in menig geval behulpzaem zyn geweest.
Dit zyn dan voorbeelden, welke wy meer wilden zien navolgen; want schryvers die met een andermans werk pronken, zyn niet ongemeener dan zekere archivisten en geleerden, die vreezen zich te verarmen, indien zy iets van de door hen gedane ontdekkingen aen iemand mededeelden.
Het Catalogue du Musée d'Anvers en zyn Supplément zyn eene onschatbare bydrage voor onze kunstgeschiedenis. Zy volledigen of