De Vlaamsche School. Jaargang 9(1863)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De arend en de leeuwerik. Een arend trof op zijne baan Naar de zon, eens eenen leeuwrik aan. En hoorde hem de schoonste melodijen, die ooit menschen kenden, Ten stillen hemel zenden. Zijn uitgestrekte wijde vleugels Hield hij bewegingloos: langzamer werd zijn' vlugt, En stil de steeds beroerde lucht, Die haren koning droeg, en in hem ook dien der veugels. ‘Zet dij op mij’ zoo sprak hij tot den leeuwrik, ‘Ik zal dij in den hemel dragen; Mijn lichaem zij dijn wagen.’ ‘Neen’ werd geantwoord, ‘ik mag zingen Den Schepper aller dingen Hier beneden tegen de aarde; De baen der hoog're sfeere Neems du! doch ook ter zyner eere! E.A.C. Gent, den 21 july 1862. Vorige Volgende